Or copy link
In vorige blogposts heb ik laten zien hoe Luther preekte en hoe Calvijn met het aanbod van genade omging. Deze reformatoren wijzen de vrije wil af en tegelijkertijd prediken ze nadrukkelijk Gods aanbod van genade. Deze schijnbare tegenstrijdigheid kunnen we niet met menselijk redeneren oplossen. Wie dat toch probeert, belandt in dwalingen. Honderd jaar nadat Luther zijn stellingen publiceerde, moet de Dordtse Synode de dwaling van de remonstranten al afwijzen.
Je hoort het weleens: ‘Dat is remonstrants.’ Of: ‘Dat is arminiaans’. Meestal bedoelt de spreker daarmee dat iemand een dwaalleer verspreidt die God van Zijn vrije genade berooft. Arminius leefde van 1560 tot 1609. Zijn volgelingen, de arminianen, stelden een ‘remonstrantie’ (betoogschrift) op dat uit vijf artikelen bestond. Daarom worden de volgelingen van Arminius ook wel remonstranten genoemd. In dit artikel wil ik uitleggen wat het kernpunt is van de leer van de remonstranten. Aan de hand daarvan laat ik zien wanneer het terecht is om iets remonstrants te noemen, en wanneer niet.
Na zijn benoeming in Leiden (1603) botst Jacobus Arminius (1560–1609) met collega Franciscus Gomarus over de leer van de uitverkiezing. Waar Gomarus vasthoudt aan een onvoorwaardelijke verkiezing, stelt Arminius een voorwaardelijke verkiezing voorop. Arminius redeneert: God weet alles en kent ook de toekomst. Daarom wist God al welke mensen tijdens hun leven zouden gaan geloven en in dat geloof zouden volharden. Dit zijn de mensen die God uitverkoren heeft, aldus Arminius. Met andere woorden: Gomarus leert dat God mensen heeft uitverkoren die daardoor tijdens hun leven gaan geloven. Arminius draait het om en zegt dat God mensen heeft uitverkoren omdat Hij vooraf wist dat ze tijdens hun leven zouden gaan geloven.
Waarom is dit laatste een onbijbelse dwaalleer? Het maakt Gods uitverkiezing afhankelijk van de keuze van een mens. In deze leer is het uiteindelijk niet God Die bepaalt of iemand zalig wordt, maar de mens zelf. Volgens Arminius heeft God in de eeuwigheid vooruitgekeken in de tijd. Hij wist daardoor welke mensen in Hem zouden gaan geloven. Die mensen heeft Hij uitverkoren.
Dit is heel duidelijk in strijd met de genade en almacht van God. Dat gelooft toch niemand, zou je denken. Toch krijgt Arminius veel volgelingen. Hoe kan dat?
Ten eerste omdat Arminius zijn leer verpakt in reformatorische termen. Net als Luther en Calvijn leert Arminius dat we geen vrije wil hebben. Ook hij zegt dat onze wil is ‘geknecht’ en verlangt naar zonde in plaats van naar God. Alleen als de Heilige Geest onze wil vrijmaakt gaan we God zoeken en in Hem geloven. Arminius vindt het echter niet eerlijk als God mensen om hun ongeloof veroordeelt, terwijl Hij de Heilige Geest niet aan hen geeft. Volgens Arminius krijgt dus iedereen een vorm van genade waardoor de wil weer vrij wordt. Vervolgens is het aan ons wat we met die genade doen. Gaan we wel of niet geloven?
Ten tweede sluiten velen zich bij Arminius aan omdat de remonstrantse leer zo goed aansluit bij ons menselijke hart. Van nature denken we allemaal zoals de remonstranten. We willen niet erkennen dat Gods oordeel over ons terecht is. We kunnen er moeilijk tegen dat de Bijbel zegt dat we zo diep gevallen zijn dat we de band met God zelf hebben verbroken, niets goeds kunnen doen en totaal afhankelijk zijn van Gods genade. Het zit diep in ons om te denken dat we zelf nog iets kunnen of moeten doen om zalig te worden. Als we echter door Gods genade gaan inzien dat we zelf niets aan onze zaligheid kunnen bijdragen, krijgt Zijn aanbod van genade oneindig veel waarde!
De leer van de remonstranten is dus ontstaan doordat Arminius de Bijbelse leerstellingen in een logisch denksysteem wil samenbrengen. Volgens hem kan God een mens niet verantwoordelijk houden voor zijn ongeloof als hij onmachtig is om te geloven. Daarom moet het een feit zijn, zegt hij, dat ieder mens de genade krijgt om te kunnen geloven. Dat is echter niet wat de Bijbel ons leert. De Bijbel laat de spanning tussen de menselijke verantwoordelijkheid en Gods soevereiniteit staan en leert:
Voor een mens zijn deze twee Bijbelse waarheden niet tot een logisch kloppend geheel te maken. Als we dat wel proberen, leggen we óf te veel nadruk op het eerste punt, de verantwoordelijkheid van de mens, óf op het tweede punt, de soevereiniteit van God. Arminius doet dus het eerste. Het hypercalvinisme doet het omgekeerde en legt de volle nadruk op het tweede punt. Uit angst voor de dwaalleer van de remonstranten durven hypercalvinisten het aanbod van genade en de oproep tot geloof niet te benadrukken. Door alle nadruk te leggen op Gods soevereiniteit belanden ook zij in een onbijbelse dwaling. Deze dwaling komt net als bij Arminius voort uit menselijk redeneren. Als alleen de uitverkorenen door Gods genade gaan geloven, mag niet iedereen opgeroepen worden tot geloof, zo redeneert een hypercalvinist. Het hypercalvinisme is net zo gevaarlijk als het arminianisme omdat het net zo onbijbels is en uit dezelfde bron van menselijk redeneren voortkomt.
Op de Dordtse Synode van 1618-1619 heeft men het gevaar van de leer van de remonstranten scherp opgemerkt en deze verworpen. De synode heeft het Bijbelse spanningsveld tussen menselijke verantwoordelijkheid en Gods soevereiniteit echter laten staan en is dus niet in de valkuil van het hypercalvinisme gestapt. Enerzijds leren de (tijdens de synode opgestelde) Dordtse Leerregels dat de mens geen vrije wil heeft en dat we alleen zalig kunnen worden door Gods genadige uitverkiezing. Anderzijds leren de Dordtse Leerregels een algemeen en welmenend aanbod van genade en de plicht tot geloof.
Het is dus niet remonstrants als een predikant een ruim aanbod van genade predikt en al zijn hoorders erop wijst dat ze moeten geloven. Hij staat dan volledig in lijn met de Dordtse Leerregels en de Bijbel (zie bijv. 1 Joh. 3:23). Het is wél remonstrants om te zeggen dat we er zelf voor kunnen kiezen om te geloven, of dat we Gods genade kunnen tegenhouden. Het geloof is een gave van God (Ef. 2:8). Wie dat beseft, kan niet anders dan met lege handen aan Jezus’ voeten terechtkomen. Dat is ook precies wat Hij van ons vraagt: Kom met je onmacht, onwil en andere zonden naar Mij toe en Ik zal je rust geven (Matth. 11:28). Als we naar Jezus toegaan in het gebed, zullen we ervaren dat Hij niemand wegstuurt die tot Hem komt (Joh. 6:37).
Mijn naam, e-mail en site opslaan in deze browser voor de volgende keer wanneer ik een reactie plaats.
Ik meld mij aan voor de nieuwsbrief zodat ik op de hoogte wordt gehouden van nieuwe artikelen
Δ
Schrijf je in voor de nieuwsbrief en krijg een e-mail als er nieuwe artikelen zijn.
Het digitale boek op deze website bevat een diepgaande studie naar de historische discussies over het aanbod van genade. Ik laat zien hoe theologen sinds de Reformatie aankijken tegen het spanningsveld tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid. Daarnaast bespreek ik de verschillende dwalingen rondom dit thema en hoe de gereformeerde theologen hierop gereageerd hebben. Begin met lezen!