Het aanbod van genade in de Westminster Confessie en Grote CatechismusNu de historische context in Engeland, de theologische context van de vroege puriteinen en de context van de Westminster Assembly zijn geschetst, is het tijd om te kijken naar de leer in de Westminster documenten. Om helder te krijgen wat de Westminster Confessie en de Grote Catechismus van Westminster leren over het aanbod van genade onderzoeken we, net als in de vorige hoofdstukken, wat er wordt gezegd over de vrije wil van de mens, de uitverkiezing door God, het aanbod van genade en de plicht tot geloof.Westminster over de vrije wilDe Westminster Confessie ontkent direct in hoofdstuk 1, artikel 1 dat de mens een vrije wil heeft om zalig te worden:Hoewel het licht van de natuur en de werken van de schepping en de voorzienigheid de goedheid, wijsheid en kracht van God in zoverre openbaren dat mensen niet te verontschuldigen zijn (Ps. 29:2-4; Rom. 1:19-20,32; Rom. 2:1,14-15), toch zijn ze niet voldoende om die kennis van God en Zijn wil te geven die nodig is voor de zaligheid (1 Kor. 1:21; 1 Kor. 2:13-14). [1]WC 1.1. Vertaling uit: Thera Tanis-Baars, vert., Gewogen woorden – De Belijdenis, de Grote en de Kleine Catechismus van Westminster (Apeldoorn: Uitgeverij De Banier, 2014).We hebben de Heilige Geest nodig om de Bijbel te begrijpen op een manier die zaligmakend is:Desondanks erkennen wij dat de innerlijke verlichting van de Geest van God nodig is om de dingen die in het Woord zijn geopenbaard op een zaligmakende wijze te verstaan (Joh. 6:45; 1 Kor. 2:9-10,12). [2]WC 1.6. Vertaling uit: Tanis-Baars.Ook in het vervolg van de Westminster Confessie komt dit thema regelmatig terug. In hoofdstuk zes zegt ze dat alle mensen door de zonde van Adam en Eva dood in de zonden werden, en dat al de vermogens en delen van onze ziel en ons lichaam geheel verontreinigd zijn (WC 6.2-3). Hoofdstuk zeven vervolgt met het Sola Gratia: de afstand tussen God en de mens kon alleen overbrugd worden doordat God Zich vrijwillig naar ons neerboog door middel van een verbond; eerst het werkverbond, vervolgens het genadeverbond (WC 7.1-3).In lijn met AugustinusDe volledige samenvatting van de gereformeerde leer over de vrije wil vinden we in hoofdstuk 9. De Westminster Confessie wijdt heel dit hoofdstuk aan de vrije wil. We zien hierin de lijn van Augustinus terug, die ook Luther en Calvijn volgen. Als eerste zegt de belijdenis dat mensen niet gedwongen zondigen. [3]We zagen eerder al dat Luther en Calvijn in navolging van Augustinus zeggen dat de wil ‘geknecht’ is. Een zondig mens handelt zonder uitwendige dwang, maar onze wil is niet inwendig vrij in morele zin, omdat ze gebonden is aan de zondige begeerten. Vervolgens beschrijven artikel 9.2 tot en met 9.5 heel kernachtig de viervoudige staat [4]Het boek De viervoudige staat van Thomas Boston correspondeert met deze indeling van Augustinus. van de mens ten opzichte van de zonde zoals Augustinus die ook beschrijft: [5]Omschreven in: ‘Augustine’s Doctrine of the Bondage of the Will ’, geraadpleegd 3 januari 2024; Gebaseerd op: Saint Augustine, Enchiridion – On Faith, Hope, and Love, vertaald door Albert C. Outler, z.d., 45 (voetnoot 229) en door Augustinus zelf omschreven in paragraaf 118 van dit boek op blz 49.Voor de zondeval: posse peccare, posse non peccare, kunnen zondigen en kunnen niet-zondigen. Adam en Eva hadden voor de zondeval een vrije wil en konden kiezen of ze zondigden of niet (WC 9.2). [6]Vergelijk WC 9.2: ‘In zijn staat van onschuld had de mens de vrijheid en de macht om datgene te willen en te doen wat goed is en wat God behaagt (Gen. 1:26; Pred. 7:29). Maar deze staat was niet onveranderlijk, waardoor het mogelijk was dat hij daaruit zou kunnen vallen (Gen. 2:16-17; Gen. 3:6).’ Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden.Na de zondeval: non posse non peccare, niet kunnen niet-zondigen. Na de zondeval is de wil van de mens slaaf van de zonde. Met andere woorden: de wil is geknecht. Een mens kan niet meer zelf kiezen om geen zonde te doen (WC 9.3). [7]Vergelijk WC 9.3: ‘Door zijn val in een staat van zonde is de mens alle vermogen kwijtgeraakt om datgene te willen wat geestelijk goed is en met de zaligheid gepaard gaat (Rom. 5:6; Rom. 8:7; Joh. 15:5). Daarom staat een natuurlijk mens geheel afwijzend tegenover het goede (Rom. 3:10,12) en is hij dood in de zonde (Ef. 2:1,5; Kol. 2:13). Hierdoor is hij niet in staat om zichzelf in eigen kracht te bekeren of zichzelf daarop voor te bereiden (Joh. 6:44,65; 1 Kor. 2:14; Ef. 2:2-5; Tit. 3:3-5).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Na de wedergeboorte, in Christus: posse non peccare, kunnen niet-zondigen. In de wedergeboorte wordt de wil vernieuwd en gaat een mens door genade weer willen wat God wil. Er komt een strijd met de zonde. Hoewel een mens niet zonder zonde zal zijn, kan hij de zonde door de kracht van de Heilige Geest deels weerstaan (WC 9.4). [8]Vergelijk WC 9.4: ‘Wanneer God een zondaar bekeert en hem overbrengt in de staat van genade, bevrijdt Hij hem van zijn natuurlijke slavernij van de zonde (Joh. 8:34,36; Kol. 1:13). Het is alleen door Gods genade dat hij in staat gesteld wordt en vrij is om datgene te willen en te doen wat in geestelijke zin goed is (Rom. 6:18,22; Fil. 2:13). Toch is hij door zijn overgebleven verdorvenheid niet volkomen in staat om alleen datgene te willen wat goed is, maar begeert hij ook wat kwaad is (Rom. 7:15,18-19,21,23; Gal. 5:17).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Na dit leven: non posse peccare, niet kunnen zondigen. Na dit leven, in de eeuwige heerlijkheid, zal de staat van de mens nog heerlijker zijn dan in het paradijs. Er is geen zonde meer en een mens kan niet meer zondigen (WC 9.5). [9]Vergelijk WC 9.5: ‘Alleen in de staat van heerlijkheid is de wil van de mens volmaakt en onveranderlijk vrij om uitsluitend te doen wat goed is (Ef. 4:13; Hebr. 12:23; 1 Joh. 3:2; Judas 1:24).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Vernieuwing van de wil door de krachtdadige roepingIn hoofdstuk tien volgt dan een uitleg over de wedergeboorte. De Westminster Confessie noemt dit de krachtdadige roeping, die de mens uit de staat van zonde en dood roept tot de staat van genade en zaligheid door Jezus Christus. Door deze roeping wordt zijn verstand verlicht en zijn wil vernieuwd en komt hij vrijwillig tot Christus (WC 10.1). De roeping komt uitsluitend voort uit Gods vrije en bijzondere genade. De mens is hierin volkomen passief, totdat de Heilige Geest hem vernieuwt om aan deze roeping gehoor te geven en de aangeboden genade te omhelzen (WC 10.2).Deze door de Geest van Christus vernieuwde wil stelt de mens ertoe in staat om gewillig en met vreugde datgene te doen wat de wil van God, zoals geopenbaard in de wet, van hem vereist (WC 19.7). De gehoorzaamheid aan God is geen gehoorzaamheid uit slaafse vrees, maar uit kinderlijke liefde en met een gewillig gemoed (WC 20.1).Westminster over de uitverkiezingWij hebben dus geen vrije wil en kunnen er niet zelf voor kiezen zalig te worden. Dit is alleen mogelijk door de genadige uitverkiezing van God. Hoofdstuk 3 van de Westminster Confessie spreekt heel helder over deze uitverkiezing. We zien hier de hoofdlijnen van de Dordtse Leerregels terugkomen.De belijdenis opent dit hoofdstuk door uit te spreken dat God niet de Auteur is van de zonde, ondanks dat Hij alles vrijmachtig en onveranderlijk heeft beschikt (WC 3.1). [10]Dat God niet de Auteur is van de zonde wordt herhaald in WC 5.4. God heeft niets voorbeschikt op basis van iets wat Hij in de toekomst heeft voorzien (WC 3.2). God heeft bepaalde mensen uitverkoren (WC 3.3). Hun getal is vast en kan niet veranderen (WC 3.4). God heeft mensen uitverkoren uit vrije genade en liefde, zonder vooruitgezien geloof of goede werken, of volharding daarin (WC 3.5). God heeft de middelen voorbeschikt, zodat gevallen mensen in Christus zalig gemaakt worden, door de krachtige roeping van Gods Geest, op Zijn tijd (WC 3.6). Ook de volharding van de heiligen berust op de onveranderlijkheid van het besluit van Gods verkiezing (WC 17.2).Ongelijkheid tussen verkiezing en verwerpingHet heeft God tegelijkertijd behaagd om degenen die niet uitverkoren zijn, voorbij te gaan en hen te beschikken tot oneer en toorn vanwege hun zonden (WC 3.7). [11]Ook WC 5.6 benadrukt dat God als een rechtvaardig Rechter de goddeloze en slechte mensen verblindt en verhardt vanwege hun eerder bedreven zonden (Rom. 1:24,26,28; Rom. 11:7-8). We zien hier dezelfde lijn terugkomen als in de Reformatie en op de Dordtse Synode: we worden zalig door Gods genade alleen, of we gaan verloren door onze zonden. Er is dus een ongelijkheid tussen verkiezing en verwerping. [12]Zie ook: Robert Letham, The Westminster Assembly: reading its theology in historical context, The Westminster Assembly and the Reformed faith (Phillipsburg, N.J: P & R Pub, 2009), 183. Verkiezing is een actieve daad van God, maar verwerping is een ‘voorbijgaan’, een niet-verkiezing vanwege de zonden.Hoe moet een predikant omgaan met de verkiezing? Ook op dit punt volgt de belijdenis de lijn van de reformatoren en de Dordtse Synode:Met de leer van dit verheven mysterie van de uitverkiezing moet men met de grootst mogelijke wijsheid en voorzichtigheid omgaan (Deut. 29:29; Rom. 9:20; Rom. 11:33), opdat mensen die acht slaan op de wil van God zoals die geopenbaard is in Zijn Woord en daaraan gehoorzaam zijn, door de vastheid van hun krachtdadige roeping verzekerd worden van hun eeuwige verkiezing (2 Petr. 1:10). Zo zal deze leer aanleiding geven tot verheerlijking, verering en bewondering van God (Ef. 1:6; Rom. 11:33), en nederigheid, ijver en overvloedige troost opwekken bij allen die oprecht gehoorzaam zijn aan het Evangelie (Luk. 10:20; Rom. 8:33; Rom. 11:5-6,20; 2 Petr. 1:10). [13]WC 3.8. Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden.De leer van de uitverkiezing strekt tot eer van God en tot troost van Zijn volk, zoals de Dordtse Leerregels dat ook verwoorden (DL I.14). We moeten voorzichtig omgaan met dit verheven mysterie van de uitverkiezing en het niet nieuwsgierig onderzoeken. De verzekering van de uitverkiezing is gegrond op de vastheid van de ‘krachtdadige roeping’. We zullen in het vervolg zien wat de Westminster Confessie hiermee bedoelt.Westminster en het aanbod van genadeDe Westminster Confessie spreekt dus heel duidelijk uit dat we geen vrije wil meer hebben, en dat alleen diegenen zalig worden die God heeft uitverkoren, zonder dat er daarvoor redenen in de mens zijn (zoals vooruitgezien geloof en volharding daarin). De Westminster Confessie ziet dit niet als reden om géén algemeen aanbod van genade te belijden. Ze belijdt beide waarheden, de uitverkiezing en het aanbod van genade, zonder te proberen hier een logisch kloppend systeem van te maken.Het aanbod van genade komt voor het eerst voor in hoofdstuk 7.3, waar staat:Omdat de mens zich door zijn val ongeschikt heeft gemaakt om te leven door middel van dat verbond, heeft het de Heere behaagd om een tweede verbond te maken, hetwelk gewoonlijk het genadeverbond wordt genoemd (Gen. 3:15; Jes. 42:6; Gal. 3:21; Rom. 3:20-22; Rom. 8:3). Door Jezus Christus biedt Hij daarin uit vrije genade het leven en de zaligheid aan zondaren aan. Om zalig te worden vraagt Hij van hen geloof in Christus (Mar. 16:15-16; Joh. 3:16; Rom. 10:6,9; Gal. 3:11) en belooft Hij Zijn Heilige Geest te geven aan allen die zijn uitverkoren ten leven, om hen gewillig te maken en in staat te stellen te geloven (Ez. 36:26-27; Joh. 6:44-45). [14]WC 7.3. Vertaling uit: Tanis-Baars.De Confessie getuigt dus dat God uit vrije genade het leven en de zaligheid aan zondaren aanbiedt. Ook de Grote Catechismus van Westminster belijdt ‘Christus’ aanbod van genade aan alle leden in de bediening van het evangelie’. In dat aanbod ‘wordt betuigd dat wie in Hem gelooft zalig zal worden en wordt niemand die tot Hem komt, uitgesloten’. [15]Grote Catechismus van Westminster, vraag 63: ‘Wat zijn de bijzondere voorrechten van de zichtbare kerk? Antwoord: De zichtbare kerk heeft het voorrecht dat ze zich onder Gods bijzondere zorg en heerschappij bevindt (Jes. 4:5-6; 1 Tim. 4:10). Ondanks de tegenstand van alle vijanden wordt ze door alle eeuwen heen beschermd en bewaard (Ps. 115:1-2,9-18; Jes. 31:4-5; Zach. 12:2-4,8-9). De kerk geniet de voorrechten van de gemeenschap der heiligen, de gewone genademiddelen (Hand. 2:39,42) en Christus’ aanbod van genade aan alle leden in de bediening van het evangelie. Daarin wordt betuigd dat wie in Hem gelooft zalig zal worden (Ps. 147:19-20; Rom. 9:4; Ef. 4:11-12; Mar. 16:15-16) en wordt niemand die tot Hem komt, uitgesloten (Joh. 6:37).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. Zelfs aan niet-uitverkorenen wordt deze genade aangeboden: ‘Maar, omdat zij de genade die hen wordt aangeboden moedwillig veronachtzamen en minachten, worden ze terecht in hun ongeloof gelaten en komen ze nooit werkelijk tot Jezus Christus.’ [16]Grote Catechismus van Westminster, vraag 68: ‘Worden alleen de uitverkorenen krachtdadig geroepen? Antwoord: Alle uitverkorenen, en zij alleen, worden krachtdadig geroepen (Hand. 13:48). Het kan zijn en het gebeurt vaak dat anderen uitwendig door de prediking van het Woord geroepen worden (Matth. 22:14) en bepaalde algemene werkingen van de Geest ontvangen (Matth. 7:22; Matth. 13:20-21; Hebr. 6:4-6). Maar, omdat zij de genade die hen wordt aangeboden moedwillig veronachtzamen en minachten, worden ze terecht in hun ongeloof gelaten en komen ze nooit werkelijk tot Jezus Christus (Joh. 12:38-40; Hand. 28:25-27; Joh. 6:64,65; Ps. 81:12-13).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. Ook in de doop wordt deze genade aangeboden (WC 28.6). [17]WC 28.6: ‘De uitwerking van de doop is niet gebonden aan het tijdstip waarop hij wordt bediend (Joh. 3:5,8). Toch, door deze inzetting goed te gebruiken, wordt de beloofde genade niet alleen aangeboden, maar ook werkelijk door de Heilige Geest uitgestald en geschonken aan degenen aan wie die genade toebehoort. Dit vindt plaats zowel bij volwassenen als bij kinderen, volgens de raad van Gods wil en op Zijn tijd (Hand. 2:38,41; Ef. 5:25-26; Gal. 3:27; Tit. 3:5).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.De Kleine Catechismus van Westminster vat het kernachtig samen in het antwoord op vraag 86: ‘Wat is geloof in Jezus Christus?’Geloof in Jezus Christus is een zaligmakende genadegave (Ef. 2:8; Hebr. 10:39), waardoor wij Hem ontvangen en alleen op Hem rusten voor onze zaligheid (Joh. 1:12; Jes. 26:3-4; Fil. 3:9; Gal. 2:16), zoals Hij ons in het Evangelie wordt aangeboden. [18]Kleine Catechismus van Westminster, vraag 86. Vertaling uit: Tanis-Baars.We zien hier de uitspraak die we vaak bij de puriteinen tegenkomen: het geloof rust op Christus zoals Hij in het Evangelie wordt aangeboden. De Kleine Catechismus van Westminster spreekt over ‘Die ons in het Evangelie om niet wordt aangeboden’. [19]Kleine Catechismus van Westminster, vraag 31: ‘Wat is de krachtdadige roeping? Antwoord: De krachtdadige roeping is het werk van Gods Geest (2 Tim. 1:9; 2 Thess. 2:13-14) waardoor Hij ons overtuigt van onze zonde en ellende (Hand. 2:37), ons verstand verlicht in de kennis van Christus (Hand. 26:18), onze wil vernieuwt (Ez. 36:26-27) en ons overtuigt en in staat stelt om Christus te omhelzen, Die ons in het Evangelie om niet wordt aangeboden (Joh. 6:44-45; Fil. 2:13).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.De noodzaak van geloofHet eerder geciteerde artikel 7.3 uit de Westminster Confessie wijst ons erop dat geloof in Christus nodig is om het aanbod van genade aan te nemen. God eist geloof als voorwaarde om deel te krijgen aan deze Middelaar. [20]Zie voor deze manier van formuleren de Grote Catechismus van Westminster, vraag 32: ‘Hoe wordt de genade van God in het tweede verbond geopenbaard? Antwoord: Hierin wordt de genade van God in het tweede verbond geopenbaard, dat God vrijwillig in een Middelaar (Gen. 3:15; Jes. 42:6; Joh. 6:27) voorziet en Hem aan zondaren aanbiedt, om door Hem leven en zaligheid te verkrijgen (1 Joh. 5:11-12). God eist geloof als voorwaarde om deel te krijgen aan deze Middelaar (Joh. 3:16; Joh. 1:12) en belooft en schenkt Zijn Heilige Geest (Spr. 1:23) aan al Zijn uitverkorenen om dat geloof (2 Kor. 4:13) samen met alle andere zaligmakende genadegaven (Gal. 5:22) in hen te werken. Gods genade stelt hen in staat om heilig gehoorzaam te zijn (Ez. 36:27), als bewijs van de echtheid van hun geloof (Jak. 2:18,22) en dankbaarheid aan God (2 Kor. 5:14-15), en als de weg die Hij hen heeft voorgeschreven tot de zaligheid (Ef. 2:10).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. ‘De voornaamste werkingen van het zaligmakende geloof zijn het aannemen en ontvangen van Christus en het rusten op Hem alleen voor rechtvaardiging, heiliging en het eeuwige leven, op grond van het genadeverbond (Joh. 1:12; Hand. 15:11; Hand. 16:31; Gal. 2:20)’ (WC 14.2).Geloven in Christus kan een mens niet zelf. De Heilige Geest maakt mensen gewillig en stelt hen in staat om te geloven. [21]Zie ook WC 8.8, dat benadrukt dat Christus de uitverkoren door Zijn Geest overtuigt om te geloven: ‘Aan allen voor wie Christus de verlossing heeft verworven, deelt Hij die zeker mee en past die krachtig toe (Joh. 6:37,39; Joh. 10:15-16). Hij bidt voor hen (Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1-2) en openbaart de geheimenissen van de zaligheid aan hen in en door het Woord (Joh. 15:13,15; Joh. 17:6; Ef. 1:7-9). Ook overtuigt Hij hen om te geloven en te gehoorzamen door de krachtige werking van Zijn Geest en regeert Hij door Woord en Geest in hun harten (Joh. 14:16; Joh. 17:17; Rom. 8:9,14; Rom. 15:18-19; 2 Kor. 4:13; Hebr. 12:2). Door Zijn almachtige kracht en wijsheid overwint Hij al hun vijanden, op een wijze zoals die het beste overeenkomt met Zijn wonderlijke en ondoorgrondelijke raad (Ps. 110:1; Mal. 4:2-3; 1 Kor. 15:25-26; Kol. 2:15).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. De rechtvaardiging van een zondaar is dus een daad van Gods vrije genade. God verlangt van de kant van de mens niets anders dan geloof en dat geloof is een gave van God. [22]Grote Catechismus van Westminster, vraag 71: ‘Hoe is de rechtvaardiging een daad van Gods vrije genade? Antwoord: Door Zijn gehoorzaamheid en dood heeft Christus een gepaste, waarachtige en volmaakte voldoening geschonken aan Gods gerechtigheid namens degenen die gerechtvaardigd worden (Rom. 5:8-10,19). God heeft echter de voldoening die Hij van hen zou kunnen eisen, aangenomen van een Borg, waarin Hij Zelf had voorzien, namelijk Zijn enige Zoon (1 Tim. 2:5-6; Hebr. 10:10; Matth. 20:28; Dan. 9:24,26; Jes. 53:4-6,10-12; Hebr. 7:22; Rom. 8:32; 1 Petr. 1:18-19). God rekent hen de gerechtigheid van Zijn Zoon toe (2 Kor. 5:21) en verlangt van hun kant niets voor hun rechtvaardiging behalve geloof (Rom. 3:24-25), hetwelk ook Zijn gave is (Ef. 2:8). Hun rechtvaardiging is dus uit vrije genade (Ef. 1:7).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. Het moment waarop God het geloof schenkt, wordt in de Grote Catechismus van Westminster de krachtdadige roeping genoemd, waardoor God op de door Hem bestemde tijd, Zijn uitverkorenen door Zijn Woord en Geest tot Jezus Christus nodigt en trekt. [23]Grote Catechismus van Westminster, vraag 67: ‘Wat is een krachtdadige roeping? Antwoord: Een krachtdadige roeping is het werk van Gods almachtige kracht en genade (Joh. 5:25; Ef. 1:18-20; 2 Tim. 1:8-9) waardoor Hij op de door Hem bestemde tijd, Zijn uitverkorenen door Zijn Woord en Geest tot Jezus Christus nodigt en trekt (Vgl. 2 Kor. 5:20 met 2 Kor. 6:1-2; Joh. 6:44; 2 Thess. 2:13-14). Dit doet Hij uit vrije en bijzondere liefde voor Zijn uitverkorenen, hoewel er niets in hen is wat Hem daartoe zou kunnen bewegen (Tit. 3:4-5; Ef. 2:4-5,7-9; Rom. 9:11). God verlicht hun verstand met zaligmakende genade (Hand. 26:18; 1 Kor. 2:10,12), vernieuwt hun wil en brengt die op krachtdadige wijze in overeenstemming met Zijn eigen wil (Ez. 11:19; Ez. 36:26-27; Joh. 6:45). Hoewel ze in zichzelf dood in zonden zijn, worden zij hierdoor toch gewillig gemaakt en in staat gesteld om aan Zijn roeping te beantwoorden en de genade die hen daarin wordt aangeboden en meegedeeld, aan te nemen en te omhelzen (Ef. 2:5; Fil. 2:13; Deut. 30:6).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. We zien hier de onlosmakelijke samenhang van Woord en Geest die ook door de Reformatie en de Dordtse Synode werden geleerd. De Westminster theologen belijden dat het geloof gewoonlijk wordt gewerkt door de prediking van het Woord. [24]WC 14.1: ‘De genadegave van het geloof is het werk van de Geest van Christus in de harten van de uitverkorenen (Ef. 1:17-19; Ef. 2:8; 2 Kor. 4:13), die hen in staat stelt om te geloven tot behoud van hun ziel (Hebr. 10:39). Het geloof wordt gewoonlijk door de prediking van het Woord gewerkt (Rom. 10:14,17). Samen met de bediening van de sacramenten en het gebed wordt de prediking ook gebruikt om het geloof te vermeerderen en versterken (Luk. 17:5; Hand. 20:32; Rom. 1:16-17; Rom. 4:11; 1 Petr. 2:2).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. Het zijn de uitwendige middelen waardoor Christus de weldaden van Zijn Middelaarswerk aan ons meedeelt. [25]Grote Catechismus van Westminster, vraag 153: ‘Wat eist God van ons opdat wij aan de vloek en toorn van God vanwege de overtreding van de wet zouden ontkomen? Antwoord: Opdat wij aan de vloek en de toorn van God vanwege de overtreding van de wet zouden ontkomen, eist God van ons bekering tot Hem en geloof in onze Heere Jezus Christus (Hand. 20:21; Matth. 3:7-8; Luk. 13:3,5; Hand. 16:30-31; Joh. 3:16,18), samen met een ijverig gebruik van de uitwendige middelen waardoor Christus de weldaden van Zijn middelaarswerk aan ons meedeelt (Spr. 2:1-5; Spr. 8:33-36).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Geloof is een instrumentHet lijkt me goed om te benadrukken dat de Westminster Confessie en de Grote Catechismus van Westminster allebei op twee manieren over het geloof spreken. Ten eerste noemen ze het geloof een noodzakelijke voorwaarde voor de zaligheid. Hiermee bedoelen ze echter niet hetzelfde als de arminianen. Ze benadrukken namelijk dat de uitverkiezing niet plaatsvond op voorwaarde van vooruitgezien geloof en dat het geloof zelf ook een gave van God is.De tweede manier waarop ze het geloof aanduiden, zien we heel duidelijk in vraag 73 van de Grote Catechismus:Hoe wordt een zondaar door het geloof gerechtvaardigd voor God? Antwoord: Een zondaar wordt niet door het geloof gerechtvaardigd voor God vanwege de andere genadegaven die het geloof altijd vergezellen of de goede werken die daar de vrucht van zijn (Gal. 3:11; Rom. 3:28). Het is ook niet zo dat de genadegave van het geloof, of enige daad van het geloof aan hem wordt toegerekend tot gerechtigheid (Vgl. Rom. 4:5 met Rom. 10:10). Maar een zondaar wordt gerechtvaardigd doordat het geloof slechts een instrument is waardoor Christus en Zijn gerechtigheid door hem wordt ontvangen en aan hem wordt toegepast (Joh. 1:12; Fil. 3:9; Gal. 2:16). [26]Grote Catechismus van Westminster, vraag en antwoord 73. Vertaling uit: Tanis-Baars.Hier benadrukt Westminster dat het geloof slechts een instrument is, de bedelaarshand waarmee we Christus en Zijn genade aannemen. Doordat het woord ‘voorwaarde’ in combinatie met ‘geloof’ vaak verkeerd werd gebruikt (het geloof als een voorwaarde die we zelf moet vervullen), gingen gereformeerde theologen later bewust het woord ‘instrument’ gebruiken en spraken ze niet meer over het geloof als een ‘voorwaarde’ voor de zaligheid. [27]Zie: C. Harinck, De Schotse verbondsleer: van Robert Rollock tot Thomas Boston (Utrecht: B.V. Uitgeverij ‘De Banier’, 1986), 75. ‘Bij latere theologen vinden we het woord ‘voorwaarde’ in verband met het geloof niet meer terug. Vanwege het vele verkeerde gebruik van dit woord spreken zij steeds over het geloof als een instrument waardoor men zich Christus en Zijn gerechtigheid toeëigent.’ Het verkeerde gebruik waar Harinck op doelt, is het neonomianisme.De grond voor het aanbod van genadeTijdens de Westminster Assembly zijn de afgevaardigden het beslist niet altijd met elkaar eens. Ondanks de soms felle discussies veroordeelt men elkaar echter niet, evenmin als op de Dordtse Synode, maar komt men tot een gezamenlijke belijdenis. Uit de notulen blijkt dat er flinke discussie ontstond rondom hoofdstuk 3, over Gods besluiten, met name over de laatste zin van artikel 6: [28]Letham, The Westminster Assembly, 176. ‘Niemand anders wordt door Christus verlost, krachtdadig geroepen, gerechtvaardigd, aangenomen tot kind, geheiligd en zalig gemaakt, dan alleen de uitverkorenen.’ [29]WC 3.6. Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden. Deze zin belijdt duidelijk de particuliere verzoening en daar wordt tegen geprotesteerd, omdat een flink deel van de afgevaardigden de leer van het Engelse hypothetisch universalisme aanhangt.De discussie concentreert zich rond de uitleg van het woord ‘wereld’ in Johannes 3:16. [30]‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’ (Joh. 3:16). Volgens Edmund Calamy (1600-1666), de belangrijkste woordvoerder van de Engelse hypothetisch universalisten, betekent dit uitverkorenen én verworpenen. Want, zegt hij, Markus 16:15 zegt dat het Evangelie verkondigd moet worden aan iedereen; dan moet daar ook een grond, een reden voor zijn. Dan moet Christus wel voor iedereen gestorven zijn, want anders zou het niet eerlijk zijn om tot iedereen te preken. [31]Letham, The Westminster Assembly, 178-79. Calamy redeneert dus dat er een algemeen aanbod van genade is, maar dat dit alleen mogelijk is als Christus voor iedereen is gestorven.George Gillespie (1613-1648) is het hier niet mee eens. De fout die Calamy maakt, zegt Gillespie, is dat hij een verschil veronderstelt tussen Gods wil van besluit (wat Hij besloten heeft dat er gaat gebeuren, ook wel Gods verborgen wil genoemd) en Gods wil van bevel (wat Hij van mensen eist om te doen, ook wel Gods geopenbaarde wil genoemd). [32]Letham, 179. Op deze manier sluiten volgens Gillespie particuliere verzoening en een algemeen aanbod van genade elkaar niet uit. Ook Thomas Goodwin (1600-1680) en Samuel Rutherford (1600-1661) zijn niet van mening dat ‘wereld’ alle mensen betekent. Het gaat hier niet om algemene liefde, maar om echte reddende liefde. Toch benadrukt Goodwin dat het Evangelie aan ieder schepsel moet worden verkondigd. Gods besluiten over de wereld van de uitverkorenen zijn ‘onbepaald’ uitgedrukt. Daarom hebben predikanten de algemene verplichting om het Evangelie aan ieder mens te verkondigen, zegt Goodwin, zodat iedereen tot Christus kan komen. [33]Letham, 180-81.Westminster en de plicht tot geloofWestminster leert ook de plicht tot geloof. Omdat dit later bij het hypercalvinisme een belangrijk onderwerp van discussie wordt, wil ik hier apart aandacht aan geven. De plicht tot geloof ligt in het verlengde van het aanbod van genade. Van wie zalig wil worden, vraagt God geloof in Christus (WC 7.3). Dat is geen vrijblijvende vraag. In het Engels staat er require, wat je eigenlijk beter kunt vertalen als ‘(ver)eisen’. Al is het natuurlijk zo dat we iets wat God van ons vraagt evenmin naast ons neer mogen leggen.In antwoord 32 van de Grote Catechismus van Westminster is require wel vertaald als ‘eisen’: God eist geloof als voorwaarde om deel te krijgen aan deze Middelaar. [34]Grote Catechismus van Westminster, vraag 32: ‘Hoe wordt de genade van God in het tweede verbond geopenbaard? Antwoord: Hierin wordt de genade van God in het tweede verbond geopenbaard, dat God vrijwillig in een Middelaar (Gen. 3:15; Jes. 42:6; Joh. 6:27) voorziet en Hem aan zondaren aanbiedt, om door Hem leven en zaligheid te verkrijgen (1 Joh. 5:11-12). God eist geloof als voorwaarde om deel te krijgen aan deze Middelaar (Joh. 3:16; Joh. 1:12) en belooft en schenkt Zijn Heilige Geest (Spr. 1:23) aan al Zijn uitverkorenen om dat geloof (2 Kor. 4:13) samen met alle andere zaligmakende genadegaven (Gal. 5:22) in hen te werken. Gods genade stelt hen in staat om heilig gehoorzaam te zijn (Ez. 36:27), als bewijs van de echtheid van hun geloof (Jak. 2:18,22) en dankbaarheid aan God (2 Kor 5:14-15), en als de weg die Hij hen heeft voorgeschreven tot de zaligheid (Ef. 2:10).’ Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden. Dat is volgens Westminster geen voorwaarde die een mens zelf kan vervullen; alleen door de Heilige Geest worden mensen gewillig gemaakt en in staat gesteld om te geloven. [35]Zie ook WC 8.8, dat benadrukt dat Christus de uitverkoren door Zijn Geest overtuigt om te geloven: ‘Aan allen voor wie Christus de verlossing heeft verworven, deelt Hij die zeker mee en past die krachtig toe (Joh. 6:37,39; Joh. 10:15-16). Hij bidt voor hen (Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1-2) en openbaart de geheimenissen van de zaligheid aan hen in en door het Woord (Joh. 15:13,15; Joh. 17:6; Ef. 1:7-9). Ook overtuigt Hij hen om te geloven en te gehoorzamen door de krachtige werking van Zijn Geest en regeert Hij door Woord en Geest in hun harten (Joh. 14:16; Joh. 17:17; Rom. 8:9,14; Rom. 15:18-19; 2 Kor. 13: Hebr. 12:2). Door Zijn almachtige kracht en wijsheid overwint Hij al hun vijanden, op een wijze zoals die het beste overeenkomt met Zijn wonderlijke en ondoorgrondelijke raad (Ps. 110:1; Mal. 4:2-3; 1 Kor. 15:25-26; Kol. 2:15).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Als de Grote Catechismus van Westminster over de geboden van God schrijft, lezen we dat de plicht die God van de mens verlangt gehoorzaamheid aan Zijn geopenbaarde wil is (GC 91). De regel voor gehoorzaamheid waar de Grote Catechismus dan op wijst, is de zedelijke wet (GC 92), die samengevat wordt in de tien geboden (GC 98). In de bespreking van het eerste gebod wordt uitgelegd dat we verplicht zijn God te kennen en Hem te erkennen. Het is onze plicht om Hem te aanbidden, te verheerlijken en lief te hebben, in Hem te geloven en op Hem te vertrouwen (GC 104). Het tegenovergestelde wordt verboden, waaronder ongeloof, dwaalleer en verkeerd geloof (GC 105).Nadat de Grote Catechismus van Westminster de wet heeft besproken, vraagt hij: ‘Wat eist God van ons, opdat wij aan de vloek en toorn van God vanwege de overtreding van de wet zouden ontkomen?’ Het antwoord luidt:Opdat wij aan de vloek en de toorn van God vanwege de overtreding van de wet zouden ontkomen, eist God van ons bekering tot Hem en geloof in onze Heere Jezus Christus (Hand. 20:21; Matth. 3:7-8; Luk. 13:3,5; Hand. 16:30-31; Joh. 3:16,18), samen met een ijverig gebruik van de uitwendige middelen waardoor Christus de weldaden van Zijn middelaarswerk aan ons meedeelt (Spr. 2:1-5; Spr. 8:33-36). [36]Grote Catechismus van Westminster, vraag 153. Vertaling uit: Tanis-Baars.Later herhaalt de Catechismus dit nog een keer, als er wordt benadrukt dat van degenen die het gepredikte Woord horen, wordt geëist dat ze dit met geloof ontvangen. En dat niet alleen; ze moeten er ook over mediteren en spreken, en de vruchten ervan in hun leven voortbrengen. [37]Grote Catechismus van Westminster, vraag 160: ‘Wat wordt geëist van degenen die het gepredikte Woord horen? Antwoord: Van degenen die het gepredikte Woord horen wordt geëist dat ze er biddend (Ps. 119:18; Ef. 6:18-19), aandachtig en ijverig (Spr. 8:34) naar zullen luisteren en zich daarop voorbereiden (1 Petr. 2:1-2; Luk. 8:18). Daarnaast wordt van hen gevraagd dat ze wat ze gehoord hebben aan de hand van de Schriften zullen onderzoeken (Hand. 17:11). Ook moeten ze de waarheid met geloof (Hebr. 4:2), liefde (2 Thess. 2:10), zachtmoedigheid (Jak. 1:21) en bereidwilligheid (Hand. 17:11) ontvangen als het Woord van God (1 Thess. 2:13). Daarnaast moeten ze over het Woord mediteren (Luk. 9:44; Hebr. 2:1) en spreken (Luk. 24:14; Deut. 6:6-7), het in hun hart bewaren (Spr. 2:1; Ps. 119:11) en de vruchten daarvan in hun leven voortbrengen (Luk. 8:15; Jak. 1:25).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.ConclusieWe hebben gezien dat de Westminster Confessie en de Grote Catechismus van Westminster heel duidelijk spreken over de totale onmacht van de mens om ook maar iets bij te dragen aan zijn zaligheid. Het is Gods verkiezende liefde dat de uitverkoren mensen krachtdadig worden geroepen en daarmee tot Christus worden getrokken en gaan geloven.Tegelijk spreekt Westminster van een algemeen aanbod van genade voor alle mensen. De opgestelde documenten leren expliciet dat ook de niet-uitverkorenen de genade aangeboden krijgen. Dat aanbod is niet vrijblijvend. Westminster leert bovendien de plicht tot geloof. God eist van ons bekering tot Hem en geloof in onze Heere Jezus Christus.Uit de notulen blijkt dat er over het algemeen aanbod van genade en de plicht tot geloof weinig discussie is geweest onder de afgevaardigden. Dit waren destijds geen thema’s waar strijd over was. Ze spraken wel uitgebreid over de grond voor het welmenend aanbod van genade. Is dat, zoals het Engelse hypothetisch universalisme leert, het daadwerkelijke offer van Christus voor heel de wereld? Of is de grond van het aanbod Gods bevel in Zijn geopenbaarde wil? Westminster kiest duidelijk voor het laatste.Het is geen verrassing dat juist hierover discussie is geweest. Mijn conclusie op basis van de bespreking van de vroege puriteinse theologie aan de hand van Perkins, Ames, Sibbes en Preston was dat er over de hele breedte overeenstemming was over de kernpunten van het aanbod van genade. Het belangrijkste verschil in opvatting zat in de oplossing voor de spanning tussen de uitverkiezing en het welmenend aanbod van genade. Met de Westminster Confessie koos de Assembly een duidelijke lijn: de grond voor het algemeen welmenend aanbod van genade ligt niet in de algemene verzoening, maar in het bevel van God in het Evangelie.We gaan in het vervolg van dit hoofdstuk kijken hoe de catechese rondom de Westminster Confessie en de Grote en Kleine Catechismus van Westminster werd vormgegeven. Hierbij valt op hoe centraal het aanbod van genade stond. Voetnoten (37) Tagged:Algemeen aanbodPlicht tot geloofUitverkiezingVrije wilWestminster Vorige De vergaderingen van de Westminster Assembly Volgende Het aanbod van genade in de ‘Kern van de kennis tot zaligheid’