Luther en de geknechte wilIn 1524 publiceert Erasmus zijn Verhandeling over de vrije wil (Diatribe de libero arbitrio). Veel humanisten steunden Luther in zijn strijd met de Rooms-Katholieke kerk. Ook Erasmus waardeerde Luthers streven naar vernieuwing en zuivering van de kerk. Toen hij echter het verwijt kreeg dat hij door zijn kritiek en spot de weg voor Luther had gebaand, voelde hij de druk om zich duidelijk uit te spreken. [1]O.J. de Jong, Geschiedenis der kerk, 14e druk (Utrecht: Uitgeverij Kok, 2011), 165. In zijn Verhandeling over de vrije wil komt Erasmus op voor de menselijke vrijheid om te beslissen: Gods genade biedt het heil aan ieder mens aan, maar de mens is vrij om dat te aanvaarden of te verwerpen. Luther dient hem in 1525 scherp van repliek met zijn boek De servo arbitrio (De geknechte wil). In 1537 zegt Luther zelf dat geen van zijn boeken het bewaren waard zijn, behalve zijn catechismus en De geknechte wil. Velen na hem onderschrijven het belang van dit boek. Verschillenden noemen het zelfs het ‘het beste en krachtigste Soli Deo Gloria dat gezongen werd in de hele periode van de Reformatie’. [2]R.C. Sproul, Vrije wil en genade (Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan, 2008), 99.Luther: geen vrije wil, maar een geknechte wilVolgens Luther is ’ten aanzien van God of van die dingen die tot de zaligheid of verdoemenis behoren’ [3]Maarten Luther, Servum Arbitrum, dat is ‘De Knechtelijke Wil’ (Middelburg: Stichting De Gihonbron, 2012), 49. de wil niet vrij, maar onderworpen aan God of aan de satan:Zo is de wil van de mens in ’t midden gesteld als een rijdier. Zo God erop zit, hij wil en gaat waarheen God wil. Gelijk de psalmist zegt: ‘Ik ben geworden als een dier en ik altoos met u.’ Maar zo de satan daarop komt te zitten, hij wil en gaat waar de Satan wil, het is ook zijn willekeur niet tot welke van beiden opzitters hij zal lopen en welke hij zal zoeken, maar de opzitters strijden om hem te verkrijgen en te bezitten. [4]Luther, 47.Luther heeft de term ‘geknechte wil’ niet zelf bedacht, maar overgenomen van Augustinus. Augustinus zegt dat de vrije wil ‘door zijn eigen kracht moet vallen en niet anders vermag dan te zondigen’. En daarom is het, zegt Luther, dat Augustinus hem ‘servum arbitrium‘ noemt, een knechtelijke wil. [5]Luther, 73.In lijn met Augustinus leert Luther dat de wil van een mens van zichzelf het goede niet kan willen. Alleen door Gods genade kan een mens het goede willen, omdat de genade de wil weer goed maakt. [6]Luther, 105. Zonder de genade deugt de ‘vrije wil’ van een mens tot niets anders dan tot zondigen. [7]Luther, 151. Luther wijst naar Romeinen 8:7 en concludeert dat het allerbeste in de mens niets anders is dan vlees, en vlees is voor God verdoemelijk. [8]Luther, 156 voetnoot 166.God heeft de zonde niet geschapen, maar laat de zondige natuur wel doorleven en zich vermeerderen. [9]Luther, 122-23. Dit is al zo sinds de zondeval, want ‘wie zal een reine geven uit den onreine?’ (Job 14:4). Psalm 51:7 zegt: ‘Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.’ Volgens Luther is de mens volledig lijdelijk in de wedergeboorte; Gods werk wordt aan hem gedaan. [10]Luther, 110. Christenen worden niet door de vrije wil gedreven, maar door de Heilige Geest van God. [11]Luther, 112. Een menselijke vrije wil kan niet samengaan met Gods voorwetenschap en Zijn almacht. [12]Luther, 133.Hoe Erasmus de Bijbel uitlegtErasmus is een humanist, maar ook een theoloog die de Bijbel zeer goed kent en daar trouw aan wil zijn. De eerste gedrukte Griekse tekst van het Nieuwe Testament, de Textus Receptus, is in 1516 samengesteld door Erasmus. Op deze editie zijn diverse nationale vertalingen gebaseerd, waaronder de Duitse Lutherbijbel (1522), de Engelse King James Version (1611) en de Nederlandse Statenvertaling (1637). Hoe komt Erasmus dan toch uit bij een vrije wil, terwijl de Bijbel de menselijke vrijheid lijkt te ontkennen? Bekende teksten in dit verband zijn Exodus 4:21 (en Romeinen 9:17-18), waar staat dat de HEERE het hart van de farao zal verharden, en Maleachi 1:2-3, waar de HEERE zegt dat Hij Jakob heeft liefgehad en Ezau gehaat.Erasmus vindt het ondenkbaar dat de goede en rechtvaardige God het hart van een mens zou verharden. In navolging van Origenes meent hij dat we deze teksten figuurlijk moeten uitleggen en dat we hier te maken hebben met een stijlfiguur (tropus). [13]Luther, 112-13. Erasmus heeft ook een antwoord op Romeinen 9:20-23, waar staat:Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het ene een vat ter ere, en het andere ter onere? En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; en opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?Erasmus wijst erop dat iemand die zichzelf reinigt, een vat ter ere wordt, en wijst dan naar 2 Timotheüs 2:20-21: [14]Luther, 143-44.Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden vaten; en sommige ter ere, maar sommige ter onere. Indien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter ere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid.Hier komen we bij een kernpunt in de redenering van Erasmus. Hij benadrukt dat er veel teksten in de Bijbel staan die een mens oproepen om zich te bekeren, te geloven, te komen, zich te reinigen (zoals hierboven) enzovoort. God zou dit niet van ons vragen als we het zelf niet kunnen, meent hij. [15]Luther, Zie bijvoorbeeld blz. 90 waar Luther ingaat op deze redenering van Erasmus. Dit strijdt volgens hem niet met Gods voorwetenschap en de ‘figuurlijk bedoelde’ Bijbelteksten over de liefde en de haat van God. God weet vooraf welke mensen zich uiteindelijk bekeren en gaan geloven en daar is Zijn liefde of haat op gebaseerd. [16]Luther, 142.God eist wat wij niet meer kunnenLuther reageert hierop dat er een verschil is tussen de eis van de wet en de belofte van het Evangelie. Het woord ‘bekeren’ wordt in de Bijbel op twee manieren gebruikt: naar de wet en naar het Evangelie. [17]Luther, 92. Wordt het gebruikt naar de wet? Dan is het een gebiedend en aandrijvend woord. Het vraagt niet alleen dat een mens zich probeert te bekeren en zijn best doet; het is een eis om al Gods geboden volmaakt te gehoorzamen. Wordt het gebruikt naar het Evangelie? Dan is het een woord van vertroosting en Goddelijke belofte. Er wordt niets van ons gevraagd, maar Gods genade wordt ons ‘aangeboden en gepresenteerd’. [18]Luther, 92.Het doel van Gods eisen en bevelen is niet om ons te leren dat we een vrije wil hebben om daadwerkelijk te doen wat Hij eist en beveelt, zoals Erasmus zegt. Ze staan in de Bijbel om ons te leren dat we niet meer aan Gods eisen kunnen voldoen. Luther zegt dat God de ‘goddeloze en hoogmoedige mensen brengen wil tot een kennis van henzelf en hun eigen onvermogen, opdat zij alzo door de kennis van zonden verootmoedigd zijnde, tot de genade bereid worden’. [19]Luther, 111. In de spiegel van Gods wet zien we dat we niet aan ons doel kunnen beantwoorden. Zo maakt God ons rijp voor Zijn genade. De hoogmoedige zondaar wordt vernederd om door de heerlijke beloften van God weer te worden opgericht.Luther zegt dat we ons moeten laten afschrikken door het voorbeeld van Adam, de eerste mens, die wél een vrije wil had die nog niet door de (erf)zonde was geknecht. [20]Luther, 85. Toch viel zelfs Adam voor de verzoeking van de satan. Hoe kunnen wij dan denken dat we uit vrije wil iets goeds voor God kunnen doen, terwijl de satan nu de natuurlijke mens vol geweld regeert? Iets goeds in onszelf zoeken ziet Luther als een werk van de satan:Daarom is het een louter werk van de satan, dat hij de mensen houdt dat zij hun ellende niet kennen, maar zich wijsmaken alles te vermogen en te kunnen doen wat hen bevolen wordt. Maar het werk van Mozes en van de wetgever is tegengesteld, namelijk door de wet de mens zijn ellende te openbaren, opdat hij daardoor tot beschaamdheid en berouw zou gebracht worden en door de wet tot de genade zou bereid en tot Christus gezonden worden, om alzo zalig te worden. [21]Luther, 89-90.Leidt Luthers leer van de geknechte wil niet tot wanhoop of onverschilligheid?Erasmus zegt: deze leer van Luther, dat je zelf niets goeds kunt doen voor je zaligheid, leidt mensen tot wanhoop of juist tot onverschilligheid en godslastering. Je kunt hier beter over zwijgen en mensen op een andere manier bij Christus brengen. Luther wijst erop dat Paulus ons een heel ander voorbeeld geeft:Paulus de Apostel heeft in zijn brief tot de Romeinen, niet ergens in een hoek maar openlijk en voor de ganse wereld vrij met open mond hetzelfde, ja met veel hardere woorden gedisputeerd en uitgeroepen, zeggende: ‘Hij verhardt wie Hij wil.’ En wederom: ‘God wil Zijn toorn bekend maken, etc.’ Rom. 9: 18. Wat is er harder (voor het vlees) dan die reden van Christus: ‘veel geroepen, maar weinig uitverkoren.’ En wederom: ‘Ik weet wie Ik uitverkoren heb.’ Ziet, al deze redenen schijnen zo voor u te zijn, dat men niets zou kunnen voortbrengen, dat schadelijker zou zijn, omdat daardoor, zoals u zegt, de mensen vervallen en storten in wanhoop, haat en in godslastering. [22]Luther, 42.Het kan zijn dat dit hard is of mensen leidt tot iets wat niet goed is, zegt Luther, maar ‘het is niettemin alzo, dat ook door dezelve leer de deur tot de gerechtigheid en de ingang tot de Hemel en de weg tot God door de gelovigen en vromen geopend wordt’. [23]Luther, 43. Het grote gevaar van Erasmus’ leer van de vrije wil is juist dat de mens die vrije wil tot een god gaat maken. [24]Luther, 72. Dan heb je Gods genade en de Heilige Geest niet meer nodig, want je kunt zelf Gods wet houden en het Evangelie geloven. Ten diepste beroven we God hiermee van Zijn eer. We halen de Goddelijke Majesteit van Zijn troon en gaan daar zelf op zitten. [25]Luther, 159. Als we redeneren zoals Erasmus, gaan we heel menselijk over God denken en eisen we in feite van Hem dat Hij aan ons begrip van eerlijkheid moet voldoen. We vinden dat Hij de geheimen van Zijn Majesteit niet verborgen mag houden. [26]Luther, 145.Is een mens dan volledig zonder vrije wil en gebeurt alles in ons leven omdat God het wil? Maken wij zelf geen keuzes? We hebben een geknechte wil, zegt Luther. De vrije wil bestaat niet als het gaat over het geloven in God, maar wel als het gaat over je dagelijkse handel en wandel. Je bent verantwoordelijk voor je eigen keuzes. En als God ons Zijn genade schenkt, vernieuwt Hij onze wil. God schept en vernieuwt ons zonder ons, maar Hij werkt niet in ons zonder ons. Luther volgt hier Augustinus en zegt: ‘Dat wij bekeerd worden, dat is alleen het werk van genade, maar dat tot de goede werken die wij bekeerd zijnde doen, tezamen komen de genade van God en onze wil.’ [27]Luther, 170 voetnoot 179.De Bijbelse onderbouwing van LutherLuther besluit zijn verhandeling met een betoog tegen de vrije wil op basis van Paulus en Johannes. Paulus stelt in Romeinen 3 heel duidelijk dat er niemand is die goed doet. Luther wijst nadrukkelijk naar Romeinen 3:21-25:Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed.Ieder mens verdient het vanwege zijn zonde om de heerlijkheid van God te missen, en ieder die gelooft, wordt gerechtvaardigd ‘om niet’, ‘uit Zijn genade’. Hier spreekt Paulus zich duidelijk uit tegen de vrije wil, of zoals Luther het zegt: ‘Hier dondert Paulus en spreekt louter bliksems tegen de vrije wil’ [28]Luther, 185. Luther citeert vervolgens verschillende gedeelten uit het Johannesevangelie om te laten zien dat de Bijbel duidelijk spreekt over een menselijke wil die niet meer zelf God zoekt. Als eerste noemt hij Johannes 1:11-13. Daar schrijft Johannes het aannemen van Jezus en het geloven in Hem niet toe aan de wil van een mens, maar aan de wedergeboorte uit God:Hij was in de wereld en de wereld heeft Hem niet gekend, Hij is gekomen tot de Zijnen en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn naam geloven. Welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn. [29]Luther, 194-95.Vervolgens gebruikt Luther het voorbeeld van Nicodémus uit Johannes 3 om te laten zien dat iemand heel dichtbij kan komen, maar dan toch niet genoeg heeft aan zijn eigen vrije wil of verstand:Laat ons ook horen een voorbeeld van de vrije wil. Joh. 3. Nicodémus is voorwaar een man, in dewelke u meer zoudt kunnen vereisen van de krachten van de vrije wil. Hij is immers zo vroom, eerbaar, geleerd, onstraffelijk en zo hoog gekomen, als ook een mens of de vrije wil zou kunnen komen. Hij bekent dat Christus waarachtig is en dat Hij van God gekomen is, hij prijst de werken van Christus, hij komt bij nacht tot Hem om Hem te horen en om met Hem van de rest te handelen. Schijnt het niet, Erasmus, dat hij door de krachten van de vrije wil de Godzaligheid en de zaligheid gezocht heeft? Maar ziet eens aan, hoe de goede man hem stoot. Toen hij nu Christus de rechte weg van de zaligheid door de wedergeboorte hoorde leren, bekende hij die ook? Had hij daar behagen in? Of geeft hij te kennen dat hij deze weg ooit gezocht had? Ja hij verwonderde en verschrikte daarover, zozeer, dat hij te kennen geeft, dat hij ze niet alleen niet verstond, maar hij verwierp ze rechtuit als een onmogelijke zaak, zeggend, hoe kan dat geschieden? Hoe mag dat toegaan? [30]Luther, 196-97.Ja, zegt Luther, [31]Luther, 202. als zelfs de heiligen en Godzaligen zo’n sterke strijd tussen de Geest en het vlees kennen dat ze zelfs niet het goede kunnen doen wat ze willen, zoals Paulus in Romeinen 7 en Galaten 5 zegt, hoe kan iemand die nog in de greep van de satan is dan tot iets goeds in staat zijn? Daarom concludeert Luther:Alsmede, zo wij ook geloven, dat de erfzonde ons alzo verdorven heeft, dat hij ook degenen, die door de Geest geleid worden, werk en moeite genoeg geeft, tegen het goede worstelende, zo is het zeker, dat er in de mens niets over blijft, dat namelijk zonder de Heilige Geest is, dat zich tot het goede zou kunnen wenden, maar alleen tot het kwaad [32]Luther, 205. .Zo kunnen we niet anders dan met Johannes 3:27 concluderen: ‘Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven is.’ En met Johannes 6:44: ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader die Mij gezonden heeft hem trekke.’ Laten we dit echter niet negatief opvatten. Deze waarheid hoeft ons niet wanhopig te maken. Het is juist een grote troost voor arme zondaren dat God het Zelf doet. Juist in deze leer van de geknechte wil ligt zo’n grote troost, zegt Luther:Maar nu omdat God mijn zaligheid buiten mijn vrije wil genomen heeft en in Zijn vrije wil heeft gesteld en mij beloofd heeft, mij niet door mijn eigen werken of lopen, maar door Zijn barmhartigheid en genade te behouden, zo ben ik nu gerust en zeker, dat Hij getrouw is en dat Hij mij niet zal liegen, dat Hij ook groot en machtig is, zodat geen duivels, noch geen tegenspoed Hem moede kunnen maken, noch mij van Hem rukken. ‘Niemand (zegt Hij) zal ze uit Mijn handen trekken, want de Vader Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen.’ [33]Luther, 202. Voetnoten (33) Tagged:ErasmusLutherVrije wil Vorige De Reformatie en het aanbod van genade Volgende Op de schouders van Augustinus