Calvijn over de vrije wilNet als Luther grijpt ook Calvijn terug op de Bijbel en op Augustinus. Na de Bijbel is Augustinus zijn belangrijkste citatenbron. [1]W. van ’t Spijker, ‘Inleiding’, in Institutie, vol. 1 (Houten: Den Hertog, 2009), 15. Calvijn begint zijn verhandeling over de wilsvrijheid van de mens in hoofdstuk 2 van Boek 2 van zijn Institutie. Om te beginnen wijst Calvijn op enkele valkuilen in de discussie over de vrije wil.Valkuilen in de discussie over de vrije wilDe eerste valkuil is lijdelijkheid. Als we zeggen dat een mens uit zichzelf niets goed kan doen, grijpen sommigen dit meteen aan om niets meer te hoeven doen en zich zelfs niet meer druk maken over hun gebrek aan goede werken. Een tweede valkuil dreigt als we de mens ook maar iets toerekenen waarop hij zich zou kunnen beroemen. Dan beroven we God van Zijn eer en lopen we het gevaar dat we wegglijden in een roekeloos vertrouwen op onszelf.Als we niet in deze valkuilen willen stappen, zegt Calvijn, ‘moeten we hier dus de koers volgen dat de mens er weliswaar van doordrongen raakt dat er in hem niets goeds meer over is en dat hij aan alle kanten ingesloten is door de grootste ellende en nood, maar dat hem toch ook geleerd wordt te streven naar het goede waarvan hij verstoken is en naar de vrijheid waarvan hij beroofd is.’ [2]Johannes Calvijn, Institutie, vol. 1 (Houten: Den Hertog, 2009), 256 (2.2.1).Calvijn: wees duidelijk over de vrije wilCalvijn betoogt vervolgens dat de kerkvaders, met uitzondering van Augustinus, te onduidelijk spraken over de vrije wil en onder invloed van de filosofen te veel nadruk legden op de rede – al zeggen deze kerkvaders op andere plaatsen weer duidelijk dat een mens zonder genade niets kan. Maar, zegt Calvijn, gebruik dan niet de term ‘vrije wil’ daarvoor. De gewone mens zal dit verkeerd opvatten en gaan dwalen. ‘De menselijke natuur is vanzelf al zo tot onwaarheid geneigd dat hij eerder een dwaling zal ontlenen aan één woordje dan de waarheid aan een breedvoerig betoog.’ [3]Calvijn, 1:264-65 (2.2.8).Met instemming citeert Calvijn Augustinus, die zegt dat de regels voor de christelijke godsdienst in de eerste, de tweede en de derde plaats en altijd weer zijn: de ootmoed. Met ootmoed bedoelt hij het besef dat een mens van zichzelf alleen zonde heeft, en dat alles wat hem gelukzalig maakt alleen van God komt. Als we dat beseffen, is de strijd gestreden. Want hoe zwakker we zijn in onszelf, des te meer de Heere ons ondersteunt. ‘Zoals in onze verootmoediging Zijn verhoging ligt, zo vindt de belijdenis van onze kleinheid Zijn ontferming als middel ter genezing bereid.’ [4]Calvijn, 1:268 (2.2.11). Hoe komen we daar? Door in de nietsverhullende spiegel van de Schrift onszelf te leren zien zoals we werkelijk zijn.De Bijbelse onderbouwing door CalvijnNet als Luther laat Calvijn vanuit de Bijbel zien dat de mens geestelijk blind is (Joh. 1:5, 1 Kor. 2:14). Alleen door de verlichting van Gods Geest kunnen we geestelijke zaken begrijpen en Christus omhelzen (Joh. 1:13, Matth. 16:17, Joh. 3:27, Joh. 6:44-45). [5]Calvijn, 1:276-78 (2.2.19-20). In zijn Bijbelverklaring op Johannes 6:44 legt Calvijn dit als volgt uit:Daartegenover verkondigt Christus dus, dat de leer des Evangelies, hoewel het zonder onderscheid aan allen gepredikt wordt, toch niet door allen kan aangenomen worden, maar dat er een nieuw hart en nieuw verstand toe nodig is, en dat dus het geloof niet staat aan den vrijen wil van den mens, maar van Godswege geschonken wordt. (…) Daarom is het een valse en onheilige voorstelling, dat alleen getrokken wordt, wie gewillig is, alsof de mens zich uit eigen beweging aan God zou onderwerpen. Want als de mens God willens volgt, heeft hij dat reeds van Hem ontvangen, die zijn hart tot gehoorzaamheid aan Hem heeft geneigd. [6]Johannes Calvijn, Johannes, Ongewijzigde fotografische herdruk in zestien delen, Verklaring van de Bijbel (Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan, 2004), 287-88.Ons komen tot Christus is dus volledig afhankelijk van het trekken door God. Het is Gods vrije genade en niet afhankelijk van iets in ons. Om dat te benadrukken, zegt Calvijn in zijn commentaar op Johannes 6:65:Hij gebruikt hier het woord geven in plaats van het vorige trekken, waardoor Hij te kennen geeft, dat God geen andere oorzaak heeft om ons te trekken, dan dat Hij uit genade ons genegen is. Immers, wat wij verkrijgen uit Gods gave en genade, verkrijgt niemand voor zich door eigen inspanning. [7]Calvijn, 310-11.We zijn van God afhankelijk om tot Christus te komen omdat onze menselijke natuur volledig verdorven is. Calvijn gaat hier uitgebreid op in aan de hand van Romeinen 3. [8]Calvijn, Institutie, 2009, 1:288 (2.3.2).Geen dwang, maar vrijwillige slavernijCalvijn zegt niet dat een mens helemaal niets goeds kan willen. Er zijn genoeg voorbeelden van mensen die door Gods algemene genade goede dingen doen. Maar niemand verlangt de goede dingen die nodig zijn voor de eeuwige gelukzaligheid. ‘De wil zit dus gevangen in de slavernij van de zonde en daardoor kan hij zich niet ten goede bewegen, laat staan zich erop toeleggen.’ [9]Calvijn, 1:292 (2.3.5). Net als Luther vergelijkt Calvijn de menselijke wil met een paard dat op het bevel van zijn berijder wacht, en die berijder is dan God of de satan. In dit kader citeert hij Augustinus:Als het God is die het paard van de wil bestegen heeft, stuurt Hij hem in alle rust als een beheerst en ervaren ruiter; als de wil traag is, spoort Hij hem tot grotere snelheid aan, als hij steigert of slecht luistert, trekt Hij de teugels aan en als hij halsstarrig blijft, dwingt Hij hem te gehoorzamen en leidt hem op de goede weg. Maar als het de duivel is die op hem zit, jaagt deze hem als een onbekwame en doldrieste ruiter in het wilde weg voort; hij drijft hem door diepe kuilen, laat hem over steile hellingen draven en zweept hem op tot een wild en woest gedrag. [10]Calvijn, 1:306-7 (2.4.1).Is de mens dan een marionet geworden, die uit dwang zondigt? Calvijn maakt in navolging van Augustinus onderscheid tussen noodzakelijkheid en dwang. De mens zondigt noodzakelijk; hij kan niet anders dan zondigen, omdat hij zowel onmachtig als onwillig is zich uit de boeien van de zonde te bevrijden. Maar een mens is geen willoos mechanisme dat zondigt onder dwang. Hij dient de zonde vrijwillig en graag. Het is een vrijwillige slavernij waardoor we wel te beklagen zijn, maar niet te verontschuldigen. De wil was vrij, maar heeft zich tot slaaf van de zonde gemaakt. [11]Calvijn, 1:293-94 (2.3.5).De wil kan alleen vrij worden door Gods genadewerkIn zijn antwoord op de 25 artikelen met grondbeginselen van de rooms-katholieke orthodoxie, opgesteld aan de theologische faculteit van de universiteit van Parijs in 1542, vat Calvijn zijn visie op de vrije wil kernachtig samen:Aangezien de Geest van God verklaart dat alle inbeelding van het hart van de mens van kindsheid af boos is (Gen. 6:5; 8:21); dat er niemand rechtvaardig is, niemand die verstaat, niemand die God zoekt (Psalm 14:3), maar dat allen nutteloos zijn, verdorven, zonder vrees voor God, vol van bedrog, bitterheid en alle soorten ongerechtigheid, en de heerlijkheid Gods derven (Rom. 3:10); aangezien Hij verkondigt dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God, en ons niet eens de mogelijkheid laat om een goede gedachte te denken (Rom. 8:6; 2 Kor. 3:5), handhaven wij met Augustinus dat de mens, door een kwaad gebruik van zijn vrije wil te maken, zowel haar als zichzelf verloor. Verder, dat aangezien de wil overwonnen is door de verdorvenheid waarin zij viel, zij van nature geen vrijheid heeft. Verder, dat geen wil vrij is, die onderworpen is aan de lusten die haar overwinnen en binden. [12]Geciteerd in: R.C. Sproul, Vrije wil en genade (Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan, 2008), 136-37.Iets verder benadrukt Calvijn onze totale afhankelijkheid van God voor het herstel van de relatie met God:Evenzo, aangezien God verklaart dat het Zijn eigen werk is om het hart te vernieuwen, het van steen tot vlees te maken, Zijn wet op het hart te schrijven en die in de binnenste delen te brengen, ons te doen wandelen in Zijn geboden, zowel een goede wil als het resultaat daarvan te zullen geven, de vrees voor Zijn naam in ons hart te schenken opdat we daar nooit van afkeren… concluderen wij opnieuw met Augustinus dat de kinderen van God bewogen worden door Zijn Geest om te doen wat gedaan moet worden. Ook, dat zij door Hem getrokken worden uit hun onwilligheid om gewillig te worden. [13]Geciteerd in: Sproul, 137.De verandering van de wil is een gevolg van de inwerking van Gods genade op de ziel. Dat is tegelijk ook de troost: ‘De Heere komt ons immers te hulp en verleent ons rijkelijk wat we niet hebben.’ [14]Calvijn, Institutie, 2009, 1:294 (2.3.6). Calvijn benadrukt dat er geen sprake is van ‘meewerken met de genade’. Ons hart is van steen en moet door God van vlees worden gemaakt (Ez. 11:19; 36:26). Zonder God kunnen we niets doen (Joh. 15:5; Fil. 2:13; 1 Kor. 12:6). [15]Calvijn, 1:294-300 (2.3.6-9).Door wedergeboorte verandert de wil van richtingEr is dus een innerlijke herschepping door God nodig, een wedergeboorte. De wedergeboorte verandert onze wil van richting. In plaats van dat onze wil alleen op het kwade is gericht, wordt ze op God gericht. Of om het met Augustinus te zeggen, de satan gaat van het rijdier van onze wil af en God neemt erop plaats. Opnieuw met een beroep op Augustinus zegt Calvijn dat de menselijke wil niet door zijn vrijheid de genade verwerft, maar door de genade zijn vrijheid.Door toedoen van diezelfde genade ervaart de wil vervolgens zoveel vreugde dat hij ernaar gaat staan dat het altijd zo blijft. De genade sterkt de wil met een onoverwinnelijke kracht; zolang zij het voor het zeggen heeft, komt hij niet ten val, maar zodra zij hem verlaat, valt hij terstond neer. Door de onverdiende genade van de Heere wordt de wil tot het goede bekeerd en eenmaal bekeerd volhardt hij daarin. Maar dat de wil van de mens zich op het goede gaat richten en vervolgens standvastig blijft, is alleen afhankelijk van Gods wil en niet van enige verdienste bij hemzelf. Aldus blijft er voor de mens geen andere vrije wil over (als men het nog zo noemen wil) dan die Augustinus elders beschrijft: zonder de genade kan hij zich niet tot God bekeren noch in God staande blijven, en wat hij wel vermag, vermag hij slechts door de genade. [16]Calvijn, 1:306 (2.3.14).Calvijn weerlegt argumenten vóór de vrije wil die gebaseerd zijn op logisch redenerenVolgens Calvijn is het duidelijk dat een mens geen vrije wil heeft. In zijn Institutie bespreekt hij een aantal tegenwerpingen die vaak ter verdediging van de vrije wil worden aangevoerd. [17]Calvijn, 1:313-36 (2.5). Als eerste beantwoordt hij de volgende bezwaren op grond van logisch redeneren door het gezonde verstand:Als zonde een kwestie van noodzakelijkheid is, is het geen zonde meer, en als het een kwestie van willen is, kan zonde dus vermeden worden. Calvijn ontkent beide uitspraken en wijst erop dat de zonde niet voortvloeit uit de schepping, maar uit de zondeval. Alle mensen zijn schuldig verklaard aan de afvalligheid van Adam. Onze ellendigheid is dat we de noodzakelijkheid van de zonde zelf hebben gewild. Bovendien is ‘noodzakelijk’ niet hetzelfde als ‘onvrijwillig’. Zoals eerder al besproken, zijn onze begeerten slaaf van de zonde, maar zondigen we vrijwillig.Loon en straf verliezen hun betekenis. De straffen worden ons met recht opgelegd, omdat de bron van de zondeschuld in ons ligt. Of we nu met een vrije of een gebonden wil zondigen, we verdienen er straf voor. Er is inderdaad geen enkele verdienste in de mens. Jezus is niet gekomen met een verdiende beloning, maar met onverdiende genade.Als het niet in het vermogen van onze wil zou zijn het goede of het kwade te kiezen, zouden alle mensen ofwel slecht ofwel goed moeten zijn. We zijn in onze natuur inderdaad allemaal hetzelfde. Alleen Gods verkiezing maakt onderscheid tussen mensen. Alleen als Hij ons Zijn kracht verleent, worden we van onze zondekwaal genezen en kunnen we volharden.Aansporingen en vermaningen zouden geheel zinloos zijn als mensen niet bij machte zijn er gehoor aan te geven. Calvijn citeert als antwoord hierop Augustinus: ‘O mens, leer uit het gebod verstaan wat u moet doen; leer uit de berisping verstaan dat het door uw eigen zonde is dat u niet heeft wat u moet hebben, en leer door het gebed verstaan waar u kunt verkrijgen wat u hebben wilt.’ [18]Geciteerd in: Calvijn, 1:317 (2.5.4). God meet de geboden van Zijn wet niet af aan de vermogens van de mens, maar beveelt de mens eerst wat recht is en geeft dan uit vrije genade Zijn uitverkorenen het vermogen om dat te volbrengen. Christus getuigt dat wij zonder Hem niets kunnen doen (Joh. 15:5), maar tegelijkertijd vermaant Hij ons en spoort Hij ons aan. De Heere werkt in de uitverkorenen wel alle dingen door Zijn Geest, maar daarbij slaat Hij het middel van Zijn Woord niet over. Daar maakt Hij juist doeltreffend gebruik van.Calvijn weerlegt argumenten vóór de vrije wil die gebaseerd zijn op onjuiste interpretaties van de BijbelVervolgens besteedt Calvijn aandacht aan een groep tegenwerpingen ter verdediging van de vrije wil die gebaseerd zijn op onjuiste interpretaties van de Bijbel. Hij laat zien dat je op grond van de teksten die voorstanders van de vrije wil aanhalen, niet kunt concluderen dat de mens een vrije wil moet hebben. Calvijn groepeert en beantwoordt deze tegenwerpingen als volgt:God eist in Zijn geboden alleen wat wij ook kunnen uitvoeren. De geboden hebben als functie om ons te leren wat wij niet kunnen. Ze moeten ons uitdrijven naar de genade. Zo legt Paulus het op verschillende plaatsen duidelijk uit (Gal. 3:19; Rom. 3:20; Rom. 7:7 e.v.; Rom. 5:20).De beloften vooronderstellen de vrijheid van de wil. Het gaat hier over Bijbelse beloften waaraan een voorwaarde is verbonden. Het zou oneerlijk zijn als God iets zou beloven terwijl de mens niet de mogelijkheid (de vrije wil) heeft om aan de bijbehorende voorwaarden te voldoen. Calvijn zegt dat deze beloften ongelovigen erop wijzen dat ze terecht uitgesloten zijn van Gods zegeningen. Daarnaast moeten ze ons, net als de geboden, uitdrijven naar Gods genade. Wij worden in onze geestelijke luiheid niet voldoende opgescherpt door de geboden. Daarom voegt God de beloften eraan toe, om ons door het lieflijke karakter daarvan in zekere zin te brengen tot liefde voor de geboden.Verwijten in de Schrift zouden hun betekenis verliezen als de wil niet vrij zou zijn. Het gaat hier om teksten waarin God het ondankbare volk verwijt dat het alleen hun eigen schuld was dat ze Zijn zegeningen niet ontvingen. Calvijn vindt het dwaas om hieruit af te leiden dat er dus wel een vrije wil moet zijn, terwijl zoveel andere Bijbelteksten benadrukken dat God het hart bereid maakt. De verwijten staan in de Bijbel zodat mensen gaan inzien dat het een gruwelijke godslastering is om de schuld van hun ellende, die bij henzelf ligt, aan God toe te schrijven.Het voert te ver om hier alle speciale passages en voorvallen in de Bijbel te beschrijven die voorstanders van de vrije wil aandragen en door Calvijn worden weerlegd.Samenvatting: Calvijn over de vrije wilIk denk dat het duidelijk is hoe Calvijn over onze wil denkt. Ter afsluiting laat ik het deze reformator zelf samenvatten met wat hij in zijn commentaar op Efeze 2:10 (ook als conclusie van Efeze 2:1-10) zegt:Wat blijft er nu voor de vrije wil over, zo al de goede werken, die van ons komen, den Geest Gods toegeschreven werden? De godzalige lezers moeten de woorden van Paulus overleggen: hij zegt niet, dat wij van God geholpen worden; hij zegt niet, dat onze wil voorbereid wordt, opdat hij daarna vanzelf loopt; hij zegt niet, dat ons macht gegeven wordt om wel te willen, opdat het daarna in ons zij te verkiezen wat wij willen (…) maar hij leert, dat wij Gods werk zijn, en dat al wat in ons goed is, Zijn schepping is (…). Zo is dan Gods werk niet alleen de macht om goed te willen, of ik weet niet wat voorbereiding of hulp, maar de rechte wil zelf: want anders zou dit argument van Paulus niet deugen. Hij wil bewijzen, dat de mens geenszins zichzelven zaligheid verkrijgt, maar dat hij ze uit genade van God verwerft: om dit te bewijzen zegt hij, dat de mens niets is, dan door de genade Gods. Daarom zo wie den mens buiten de genade Gods ook het allerminste toeschrijft, die laat hem ook zoveel macht toe om zaligheid te verkrijgen. [19]Johannes Calvijn, Efeze, Ongewijzigde fotografische herdruk in zestien delen, Verklaring van de Bijbel (Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan, 2004), 28-29. Voetnoten (19) Tagged:CalvijnVrije wil Vorige Op de schouders van Augustinus Volgende De Bijbel en de Reformatie leren een eenzijdig werk van God