Samuel Rutherford en de bereidwilligheid van ChristusOp de boeken van onder andere Eaton, Crisp en Saltmarsh volgen stevige reacties. Beschuldigingen vliegen over en weer. Samuel Rutherford is misschien wel de meest venijnige tegenstander van de antinomianen. Toch blijft hij in het gereformeerde midden, omdat hij zich net zo krachtig afzet tegen het arminianisme.De werken van RutherfordRutherford heeft een vlotte pen. In 1636 publiceert hij een werk in het Latijn tegen de arminianen: Exercitationes Apologeticae pro Divina Gratia (‘Apologetische verhandelingen ten gunste van Gods genade’). [1]G.A. van den Brink, Herman Witsius en het antinomianisme: met tekst en vertaling van de Animadversiones Irenicae, Publicaties van het Instituut voor Reformatieonderzoek 2 (Apeldoorn: Instituut voor Reformatieonderzoek, 2008), 27. Daarnaast schrijft hij boeken om de presbyteriaanse kerkregering te verdedigen: The Due Right of Presbyteries en The Divine Right of Church Government and Excommunication.Van 1643-1647 is hij een van de Schotse afgevaardigden naar de Westminster Assembly. Ondanks dat de Schotten geen stemrecht hebben, heeft Rutherford hier veel invloed. Tijdens zijn verblijf in Engeland voor de Westminster Assembly onderkent hij het gevaar van het antinomianisme en schrijft hij verschillende boeken tegen deze leer. Zijn belangrijkste werk in dit verband is de Survey of the Spirituall Antichrist, maar ook in zijn boeken Christ Dying, and Drawing Sinners to Himself [2]Nederlandse vertaling: Samuel Rutherford, Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende (Middelburg: Stichting De Gihonbron, 2004). en The Trial and Triumph of Faith [3]Nederlandse vertaling: Samuel Rutherford, De beproeving en zegepraal des geloofs (Middelburg: Stichting De Gihonbron, 2014). zijn veel weerleggingen van het antinomianisme te vinden.Het bekendste werk van Rutherford is waarschijnlijk het boek met zijn brieven. Alleen in Nederland al is dit vijftien keer herdrukt. Deze uitgave bevat brieven van Rutherford zelf. Ruim de helft ervan, 220 van de 365 brieven, schrijft hij terwijl hij verbannen is naar Aberdeen. In deze persoonlijke brieven komt Rutherfords liefde en verlangen naar Christus uitmuntend naar voren. M’Cheyne gebruikte ze als stichtelijk materiaal en zag Christus op iedere bladzijde. Spurgeon vond ze dichter bij ‘inspiratie’ staan dan al het andere wat geschreven is. [4]Joel R. Beeke en Randall J. Pederson, Meet the Puritans: With a Guide to Modern Reprints, e-book (Grand Rapids, MI: Reformation Heritage Books, 2007), 424.De reactie van Samuel Rutherford op het antinomianismeRutherford is dus een felle tegenstander van de antinomianen. Hij heeft er geen moeite mee om het verschil tussen gematigde antinomianen en de fanatieke extremisten te negeren. [5]Ernest F. Kevan, The Grace of Law: A Study in Puritan Theology (Ligonier, PA: Soli Deo Gloria Publications, 1993), 33. Toch doet zo’n uitspraak niet helemaal recht aan het werk van Rutherford. Hij gaat zorgvuldig op alle standpunten in en weerlegt ze.In zijn boek A survey of the Spirituall Antichrist bespreekt hij eerst uitgebreid de historie van het antinomianisme. [6]Samuel Rutherford, A survey of the Spirituall Antichrist (London, 1648). Hij citeert Eaton, Crisp, Saltmarsh en anderen in detail, laat zien wat ze leren en reageert met een weerwoord. In het tweede deel draait hij het om: hij gaat de verschillende theologische onderwerpen langs, analyseert de standpunten van de antinomianen (met nauwkeurige bronvermelding) en weerlegt deze vanuit de Bijbel.Het geloof als voorwaarde, gewerkt door ChristusRutherford houdt het midden tussen antinomianen en arminianen en laat zich niet door een van beide partijen in het tegenovergestelde uiterste drijven. We zien dit bijvoorbeeld wanneer hij schrijft over het geloof:De antinomianen kunnen niet beweren dat wij leren dat we worden verlost, gerechtvaardigd en gered vanwege het geloof, vanwege werken. Integendeel, als we ‘voorwaarde’ evangelisch opvatten als een kwalificatie die in ons gewerkt is door de genade van Christus, zonder welke we niet worden gerechtvaardigd of gered, dan verloochenen we het Evangelie indien we ontkennen dat het Evangelie een voorwaardelijk verbond is. Want het gehele Evangelie zegt: hij die gelooft, heeft het leven, is om niet gerechtvaardigd; hij die niet gelooft, wordt verdoemd en de toorn van God blijft op hem.En dat bekering en het doen van Gods wil en de nieuwe gehoorzaamheid ook voorwaarden zijn, is duidelijk vanuit de Schrift. Het is ook geen paapse weg door de werken, om te zeggen: wij zoeken de heerlijkheid en de eer en de onsterfelijkheid door goed te doen. De werken zijn niet zozeer voorwaarden van de rechtvaardiging zoals het geloof dat is; toch zijn het voorwaarden die vereist worden in degenen die zalig worden. En het feit dat Christus het geloof in ons werkt, bewijst wél dat het geen voorwaarde is die we zelf bewerkstelligen, maar niet dat het geen evangelische voorwaarde zou zijn. [7]Rutherford, 2:40; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 106.Het antinomianisme scheidt de verwerving en de toepassing niet goed; het zegt dat elke daad van de mens een werk is en dus ingaat tegen de leer van vrije genade. Nee, zegt Rutherford, het hele Evangelie leert dat het geloof een voorwaarde is om gered te worden. Voordat we geloven zijn we niet gerechtvaardigd, maar verdoemd. Want ‘die niet gelooft, is alrede veroordeeld’ (Joh. 3:18). [8]Zie ook: Rutherford, De beproeving en zegepraal des geloofs, 61-62.De voldoening van Christus aan het kruis is niet de daadwerkelijke rechtvaardigmaking van al Gods kinderen, maar de verdienende oorzaak van hun rechtvaardigmaking. [9]Rutherford, 63. Rutherford benadrukt op Bijbelse gronden de centrale plaats van het geloof:Door het geloof alleen worden wij met Christus verenigd; in het bezit gesteld van Hem, en woont Christus in ons (Ef. 3:17). Wij leven in Hem door het geloof (Joh. 11:26; Gal. 2:20); nemen Christus aan (Joh. 1:11), hebben Christus (1 Joh. 5:12); trouwen met Christus (Ef. 5:32). Door het geloof eten en drinken wij Christus (Joh. 6:35,47); komen tot Hem als tot een levenden steen (1 Petr. 2:4), en blijven in Hem, als takken in de boom (Joh. 15:4-5). [10]Rutherford, 62.Tegelijkertijd zegt hij tegen de arminianen dat dit geloof niet iets is wat de mens zelf kan bewerkstelligen, maar dat Christus dat geloof in ons werkt. Het geloof is als een lamme hand om Christus aan te nemen. Het geloof geeft Christus de eer en neemt genade aan als een aalmoes. [11]Rutherford, 61.Rutherford wijst op de plicht om de middelen te gebruikenSommige antinomianen gaan volgens Rutherford nog verder en noemen zelfs het onderzoeken van de Bijbel een werk dat niet kan leiden tot het vinden van Christus. De Bijbel, zo zeggen ze, is maar een dode letter en stelt in deze letter een werkverbond voor. Het geloof wordt volgens hen niet gewerkt door de Bijbel, maar alleen door een onmiddellijke getuigenis van de Geest. [12]Rutherford, Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende, 114.Rutherford antwoordt hierop dat aan de beloften van het Evangelie voorwaarden verbonden zijn die we inderdaad niet zelf kunnen vervullen, maar dat het wel onze plicht is om die door genade uit te voeren. We kunnen dus niet door onze eigen verdienste een voorwaarde vervullen waardoor we recht krijgen op de vervulling van de belofte, zodat we toch een stukje van de zaligheid zelf verdienen. Nee, God zal Zijn beloften vervullen als wij door genade onze plicht verrichten. Rutherford formuleert het als volgt:Wij zeggen, dat de beloften van water aan de dorstigen gedaan zijn, niet alsof het recht op de belofte ons volgens de wet, door verdienste en naar schuld zou toekomen, om hetgeen wij gedaan hebben, maar alleen om Jezus Christus. Niet alsof wij, door onze sterkte en de inspanning van de vrije wil, de voorwaarde volbracht en het loon verworven hebben. Nochtans hebben wij vertroosting en verzekering, dat onze getrouwe Heere, Die niet liegen kan, wanneer wij door genade de plicht verrichten, Zijn Eigen beloften zal vervullen. Hij kent niets van het Evangelie, die meent, dat God niet, door Zijn belofte, onder een aangename vrije-genade-schuld komt, om Zijn beloften te vervullen, en dat deze schuld en genade niet met elkaar bestaanbaar zijn. [13]Rutherford, 114.We zien hier opnieuw de zorgvuldige balans die Rutherford aanbrengt tussen enerzijds Gods volledig vrije genade en anderzijds onze plicht om niet lijdelijk en volledig passief af te wachten. Met andere woorden: de verwerving van de zaligheid vindt plaats zonder enige menselijke inbreng, maar in de toepassing van de zaligheid wordt de mens, gedreven door Gods genade, wel ingeschakeld.Heiligmaking volgt uit rechtvaardigmakingOok tegen het verwarren van rechtvaardigmaking en heiligmaking protesteert Rutherford. In reactie op Towne, Eaton en Saltmarsh, die poneren dat gelovigen niet meer kunnen zondigen, zegt hij dat ze hun eigen hart niet goed kennen. ‘Ja, gelijk Luther zeide, in een brief aan D. Guttel tegen de Antinomianen: Neem de zonde weg, en u neemt Christus een Zaligmaker van de zondaars weg.’ [14]Rutherford, 16. Rutherford probeert heel pastoraal zielen te leiden door enerzijds te benadrukken dat heiligmaking onlosmakelijk bij de rechtvaardigmaking hoort:Uit een waarachtig, wezenlijk niet-gevoelen van heiligmaking moet deze gevolgtrekking worden afgeleid, dat er geen rechtvaardigmaking is, doch uit een verkeerde bevatting van genade en heiligmaking in mij, mag ik niet vaststellen, dat ik niet gerechtvaardigd ben. [15]Rutherford, 83.Maar hij wijst er ook op dat we geen verkeerde conclusies moeten trekken. Christenen zullen nooit volmaakt heilig zijn in dit leven en kunnen dus andersom niet hun rechtvaardigmaking bewijzen uit hun heiligmaking. Daarom zegt Rutherford:Het andere uiterste is, dat sommige zwakke Christenen, omdat zij bevinden, dat in hen, dat is in hun vlees, geen goed woont, dat zij dagelijks zondigen en veel weerspannigheid en tegenstand onderworpen zijn onder hun heilige plichten, daarom zeggen: ‘Ik heb geen geloof; ik behoor Christus niet toe’. Dit is een verkeerde gevolgtrekking uit iets waars, dat voorafgegaan is, welke ontspringt uit een wortel van zelfzoeking en gerechtigheid, welke wij van nature in onszelf zoeken. Ik moet toch, eens gerechtvaardigd zijnde, mijn rechtvaardigmaking niet uit mijn heiligmaking opmaken, maar niet gerechtvaardigd zijnde, moet ik wel uit mijn niet-gerechtvaardigd zijn opmaken, dat ik niet geheiligd ben.Aangezien de vrijgeesten zeggen, dat dit de misslag van velen is, terwijl het alleen de fout is van enkele zwakke, verkeerd oordelende zielen, zo ontnemen zij de heiligen alle onrust en zielesmart, wegens verzuim van geestelijke plichten, alsof alle Goddelijke droefheid en misnoegen wegens onze zondige verzuimen anders niet is, dan een wettische droefheid over gemis van eigengerechtigheid en een zondig ongeloof. Dit is echter wezenlijk niet zo, maar het is wettig en noodzakelijk, opdat de zondaar een laag zeil voert en Christus des te hoger acht, en het is alleen zondig, wanneer het misbruikt wordt tot zo’n wettische gevolgtrekking: ‘ik verzuim dit en dat, ik zondig hierin en daarin, dus, God is mijn Vader niet en ik ben Zijn kind niet’. [16]Rutherford, 77-78.Gelovigen moeten uit de zonde die ze nog dagelijks doen niet concluderen dat ze niet rechtvaardig zijn. Wel moet dit hen onrust en smart in hun ziel geven, zodat ze nederig worden en alles van Christus verwachten.Het aanbod van genade bij Samuel RutherfordZoals al eerder gezegd, laat Rutherford zich niet door antinomianen of arminianen in het tegenovergestelde kamp duwen. Hij houdt de gereformeerde middenweg vast waarop het aanbod van genade ruim kan functioneren. Dat aanbod van genade hoeven we niet weg te laten, zoals sommige antinomianen leren. Evenmin hoeven we Gods genade tekort te doen om het aanbod te kunnen laten functioneren, zoals de arminianen doen die op grond van het welmenend aanbod van genade concluderen dat de mens dus iets zelf kan en moet doen.De bereidwilligheid van ChristusRutherford laat zien dat Christus een bijzondere bereidwilligheid en grote lust heeft om zondaren zalig te maken: [17]Geparafraseerd uit: Rutherford, 368-70.De beloften en het welbehagen van Christus worden niet verstopt. ‘Dit is de wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niets verlies, maar het opwek ten uiterste dage’ (Joh. 6:39). ‘Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, die Mijn Woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis’ (Joh. 5:24).Christus heeft zoveel lust om zalig te maken dat Hij niet maar iemand zond, maar Zelf kwam: ‘De Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken’ (Luk. 19:10). Hij riep niet van ver, maar komt heel dichtbij om ons te trekken. Hij gooit geen touw in de put dat niet binnen ons bereik komt, maar Hij is tot onder ons afgedaald om de verloren schapen op Zijn schouders te nemen (Luk. 15:5). Zijn bereidwilligheid wordt in zo ruim mogelijke bewoordingen voorgesteld, zodat niemand hoeft te klagen dat het Lam Gods ons niet lief zou hebben.Je kunt niet zeggen dat God in Christus de hele wereld, elk mens, hoofd voor hoofd, heeft liefgehad. Toch heeft de Heere, terwijl Hij de verborgenheden van verkiezing en verwerping voor Zichzelf houdt, het Evangelieaanbod in Christus in zulke onbepaalde bewoordingen en zo algemeen gesteld, zonder enige dubbelhartigheid, liegen of dubbelzinnigheid, omdat Zijn welbehagen de drijfveer is van wat Hij doet en zegt.Zo laat Rutherford de bereidwilligheid van Christus zien om zondaren, om mensen te redden. Daarnaast bespreekt hij diverse bezwaren die we kunnen opperen: [18]Geparafraseerd uit: Rutherford, 369-70.Misschien zegt iemand: ‘Ik ben zondig en ziek door de zonde.’ De Medicijnmeester is gekomen om Zijn kracht te tonen aan de zieken (Matth. 9:12-13). ‘Maar ik heb weinig genade en goedheid.’ Kunt u, zegt Christus, minder hebben dan een rietje? Ik zal geen rietje verbreken, geen rokend vlaswiekje uitdoven.‘Ik ben niet slechts ziek, ik ben dood, mijn hart is gebroken.’ Christus zegt dat hij de gebrokenen van hart kan verbinden (Jes. 61:1, Ps. 147:3). Christus wekt doden op en Hij maakt dorre beenderen levend (2 Kor. 1:9; Joh. 5:25).Zegt u dat u niet bij de zichtbare belijders hoort en slechts een tollenaar en zondaar bent? Dan is dit een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken (1 Tim. 1:15). U kunt toch niet zeggen dat u geen zondaar bent? Dit geeft u het recht om te pleiten.De Bijbel werpt u een zelfs nog langer touw toe waarmee u Christus kunt bereiken. Als u geen zondaar, geen zichtbare heilige, geen gekrookt rietje bent, dan bent u toch van het menselijk geslacht. Het Evangelie wil niet, dat u wanhoopt of vreemde gedachten van Christus voedt en herbergt die afstand scheppen. ‘Maar wanneer de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, heeft Hij ons zalig gemaakt’ (Tit. 3:4-5a). God, onze Zaligmaker, wil, dat alle mensen zalig worden (1 Tim. 2:3-4).Rutherford wordt dus niet heel voorzichtig en terughoudend met het Evangelie in reactie op de arminianen. Nee, hij biedt Christus aan zoals de Bijbel dat doet en probeert zo laag mogelijk af te dalen om alle bezwaren te ontkrachten. Christus is gewillig, zegt Rutherford, om alle bedenkingen die het ongeloof in het hart van de mens omhoog laat komen, weg te nemen.Rutherford leert een algemeen, welmenend aanbod van genadeWe zien duidelijk dat Rutherford een algemeen aanbod van genade leert. De Heere houdt de verborgenheden van verkiezing en verwerping voor Zichzelf en presenteert het Evangelieaanbod in onbepaalde en algemene bewoordingen. In dat Evangelieaanbod wordt Christus Zelf aangeboden aan de grootste zondaren. Rutherford spoort ons aan om niet over de verkiezing te gaan redeneren, maar Gods welmenend aanbod aan te grijpen:Nu, als onze Heere aan slaven het koninkrijk van zonen komt aanbieden en Zijn juweel Christus, in het Evangelie aangeboden, in de schoot en de boezem van een bastaard werpt, zo heeft de bastaard, wat ook het verborgen raadsbesluit des Heeren of Zijn bedoeling moge zijn met zo te doen, God op Zijn Woord te vatten, en de gelegenheid van Gods liefde in zoverre aan te grijpen. Doet hij dit niet, dan wordt het verdrag, daar de Evangelie-aanbieding aan de verworpene een vredesverdrag is, aan zijn kant het eerst verbroken. Immers Christus komt tot binnen een mijl afstand de zondaar met genade tegemoet, en de zondaar komt niet het vierde deel van een mijl, ja niet een halve stap met liefde en dankbare gehoorzaamheid Christus tegemoet. Alzo doodt Christus de ongelovige door de liefelijkheid van de voorkomende hoffelijkheid waarmede Hij genade aanbiedt. [19]Rutherford, De beproeving en zegepraal des geloofs, 187.Maar wat nu, vraagt iemand, als Christus mij wel aangeboden wordt, maar Hij niet besloten heeft om me te behouden? Rutherford antwoordt:Waarom zou Christus liegen en Zich anders voordoen dan het was? (…) Zijn aanbod moet echt zijn, want (Joh. 7:37) Hij sprak met vurigheid. Jezus stond in de tempel en riep, zeggende: ‘Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke’. Hier is een dierbare Bron voor alle dorstige zielen, geheel om niet. Christus dorst en verlangt, dat dorstige zondaren zullen komen, om gratis te drinken. [20]Rutherford, Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende, 376.Sterker nog, denken dat God het niet echt meent, is godslastering:Is dit niet een kwaad gerucht brengen, en de Heilige Israëls lasteren? Christus’ aanbieding is toch werkelijk een aanbieding, en in zoverre is zij werkelijke liefde, ofschoon daaruit de liefde van verkiezing tot heerlijkheid niet kan afgeleid worden. [21]Rutherford, De beproeving en zegepraal des geloofs, 187.Richt je op Gods geopenbaarde wilDe verborgen wil van God aangaande ons persoonlijk kunnen we niet uit de Bijbel weten. Rutherford spoort ons aan om ons geen zorgen te maken over Gods verborgen bedoeling. De hoorders van het Evangelie moeten zich richten op de geopenbaarde wil van God. Dat illustreert hij met de volgende voorbeelden:Ik verhelder het zo: Een koning strooit onder een menigte armen een schat aan goud, met de bedoeling dat sommigen die hij boven anderen liefheeft zullen worden verrijkt – geen genade voor iedereen zonder onderscheid. Als iemand als volgt zou redeneren: ik wil niets verzamelen van het goud dat gestrooid wordt, totdat voor mij de toegenegen en welgezinde liefde van de koning jegens mij duidelijk wordt. Is zo iemand geen onwaardige criticus van zo’n koninklijke vrijgevigheid?Een schipper gooit naar twintig mannen die in het water gevallen zijn een touw, en beveelt dat ze het allen aangrijpen. Is dat geen ongezonde en onredelijke dialectiek waardoor iemand, die in de golven rondwentelt en nauwelijks adem over heeft, zo bij zichzelf doet beslissen: ik wil het uithangende touw niet grijpen, totdat de schipper mij bij mijn naam aanspreekt en zijn voornemen aan mij bekendmaakt?Wat is er veiliger voor ons bedelaars dan dat we het goud van de koning verzamelen en dat we het uithangende touw, dat naar beneden geworpen is voor hen die neergestort zijn met de duivelen, nederig aangrijpen en, met bewustzijn van onze ellende, de aangeboden Christus naar ons toe trekken? Als wij dat doen, dan is het geoorloofd te besluiten dat Hij goedgunstig geweest is jegens ons, en dat Zijn eeuwig voornemen en besluit op mij met name gericht geweest is. [22]Rutherford, Exercitationes apologeticae pro divina gratia, 1936. Geciteerd in en vertaald door: J.N. Mouthaan, Belofte en Bevel – De universaliteit van de belofte en de plicht tot geloof in de gereformeerde orthodoxie (1620-1650) (Apeldoorn: Labarum Academic, 2024), 248.Het strooien van het goud en het gooien van het touw staan symbool voor de prediking van het Evangelie. Rutherford toont dus aan dat God het in Zijn Evangelie goedkeurt als we Zijn Zoon aangrijpen en als het ware naar ons toe trekken. Als we het Evangelie horen, moeten we ons niet afvragen of God ons wel wil redden. Met andere woorden: als God in het Evangelie genade aanbiedt, mogen we ons niet afvragen of Hij dat wel meent.De plicht tot geloof bij RutherfordRutherford benadrukt dat het Evangelie aan iedereen het leven aanbiedt, op voorwaarde van geloof. Ook al schenkt God niet aan iedereen het geloof, toch rust op iedereen die het Evangelie hoort de verplichting om het te geloven, en is het onze eigen verantwoordelijkheid als wij Christus weigeren.Het Evangelie openbaart Gods besluit van de verkiezing niet; dat wordt alleen geopenbaard in en door Gods krachtdadige werking van het geloof (de inwendige roeping). Maar het Evangelie spreekt wel tot iedereen: ‘Gij moet allen geloven, evenzo, alsof er geen verworpen personen onder u waren.’ [23]Rutherford, De beproeving en zegepraal des geloofs, 86. Wie zegt een verworpene te zijn, is misleid, want dat openbaart het Evangelie niet. Satan kan zo spreken, maar Christus komt met een goede boodschap tot allen, zowel uitverkorenen als verworpenen. Ja, nog sterker drukt Rutherford zich uit:Ik betwijfel of de verwerping iemand zo ver geopenbaard wordt, zelfs degenen, die tegen de Heilige Geest zondigen, dat zij de onmogelijkheid, om gezaligd te worden voor zichzelf moeten geloven; want al wist een mens, dat hij over de streep en buiten het bereik van elk middel was, dan is hij nog verplicht te geloven in de macht van oneindige barmhartigheid, om hem zalig te maken, en in nederigheid en aankleving aan Christus aan dien draad te hangen. [24]Rutherford, 86-87.In het Evangelie komt dus tot iedereen, zonder onderscheid, het bevel om te geloven.Wat je moet geloven volgens RutherfordMaar, zegt iemand, hoe weet ik dat het voor mij is? Moet ik geloven dat God mij uitverkoren heeft? Dat zou geen eerlijke opdracht zijn als God al weet dat ik verworpen ben, dus die opdracht kun je volgens Rutherford niet aan iedereen geven. Het voorwerp van het geloof is echter niet de uitverkiezing, maar Christus en Zijn algenoegzaamheid en macht om je zalig te maken. [25]Rutherford, Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende, 382. Mouthaan komt tot dezelfde conclusie op basis van zijn diepgaande studie naar de plicht tot geloof en de universaliteit van de belofte bij Rutherford. Hij heeft hiervoor de Latijnse werken Exercitationes apologeticae pro divina gratia en Examen Arminianismi, conscriptum & discipulis dictatum bestudeerd. Zie: Mouthaan, Belofte en Bevel, 235-36. De vrucht van dat geloof is dat we ook mogen geloven dat we uitverkoren zijn.Rutherford houdt vast aan een welmenend aanbod van genade en probeert dit als volgt uit te leggen:Dat de Heere, met verworpenen te gebieden, in Christus ter zaligheid te rusten, hoewel geen zaligheid voor hen verworven is, daarin oprecht en openhartig met hen handelt, want, ten eerste, Hij gebiedt hun niet, te geloven, dat God voorgenomen heeft hen door de dood van Zijn Zoon zalig te maken, ook zegt Hij hun nergens iets dergelijks, maar Hij gebiedt hun alleen, op Christus als een algenoegzame Zaligmaker te bouwen.Ten tweede: God gebiedt alle verworpenen, en dat overeenkomstig hun eigen opvatting, te geloven, dat Christus met Zijn dood hun zaligheid, rechtvaardigmaking en bekering bedoeld heeft en nochtans, terwijl God krachtdadige wegen houdt, nl. zulke, waarvan Hij voorziet, dat zij de rechtvaardigmaking, bekering en verheerlijking van sommigen uit zullen werken, zijn het zulke wegen, waarvan Hij weet, dat zij niets zullen uitwerken tot de zaligheid, rechtvaardigmaking en bekering, van de verworpenen.Toch gebiedt Hij de laatste te geloven, dat Hij hun zaligheid en bekering met niet minder vurigheid van ernstige genegenheid besluit en voorneemt, dan dat Hij de zaligheid en bekering voorneemt van allen, die verheerlijkt zullen worden. Dit zouden wij in mensen zeker dubbelhartigheid noemen, doch de Schrift zegt, dat God waarheid is (Deut. 32) en dat de Heere niet kan liegen. [26]Rutherford, Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende, 381.We mogen dus niet zeggen, aldus Rutherford, dat iedereen moet geloven dat God heeft besloten hem zalig te maken, maar we moeten iedereen wel gebieden om op Christus als een algenoegzame Zaligmaker te bouwen. Er is geen andere voorwaarde voor de zaligheid dan dat we ons verlaten op de welwillendheid van Christus.Rutherford ziet de plicht tot geloof anders dan PerkinsRutherford schrijft uitgebreid en heel systematisch over de plicht tot geloof. [27]In zijn Exercitationes apologeticae pro divina gratia en Examen Arminianismi, conscriptum & discipulis dictatum, zie: Mouthaan, Belofte en Bevel, 236-37. We zagen eerder al hoe Perkins de plicht tot geloof verdedigt tegenover Arminius. Perkins reageert op de volgende logische redenering waarmee Arminius de algemene verzoening onderbouwt: [28]William Perkins, A Christian and Plain Treatise of the Manner and Order of Predestination, Gedigitaliseerde versie obv 1605 editie (https://www.monergism.com/topics/free-ebooks: Monergism Books, 2020), 92.Major: Datgene wat iedereen verplicht is te geloven, is waar.Minor: Iedereen is verplicht te geloven dat hij daadwerkelijk door Christus verlost is.Conclusie: Dus is het duidelijk dat alle mensen, zelfs de verworpenen, daadwerkelijk verlost zijn door de dood van Christus.Perkins weerlegt deze redenering door te zeggen dat de major niet klopt. Hij maakt hiervoor onderscheid tussen iets wat waar is overeenkomstig Gods bedoeling ermee (Gods welbehagen) en iets wat waar is volgens de uitkomst (volgens Gods besluit). Iedereen is verplicht om te geloven dat hij daadwerkelijk door Christus verlost is (en dus uitverkoren is). Maar dat is niet voor iedereen waar volgens de uitkomst.Rutherford kan hier niet in meegaan. Hij reageert uitgebreid op William Twisse, die dit standpunt van Perkins verdedigt. Volgens Rutherford berust het geloof altijd op een Goddelijke waarheid (Hebr. 11:11, Tit. 1:2) en kunnen we dus niet beweren dat de major niet klopt. [29]Mouthaan, Belofte en Bevel, 238. We zagen al dat Ames dit ook benadrukt: er is niets wat geloofd moet worden als waar, wat niet duidelijk en absoluut waar is.Rutherford wijst juist de minor af en hanteert een andere definitie van geloof. Het geloof rust volgens Rutherford niet in het verstand, maar in de wil. Het is een hartelijk vertrouwen op Christus als genoegzame Zaligmaker. Rutherford wijst op oudtestamentische uitdrukkingen als ‘steunen op’ (Spr. 3:5, Jes. 50:10, Ps. 71:6) en ‘wentelen op’ (Ps. 22:8) waarin dat rusten op Christus wordt uitgedrukt. [30]Mouthaan, 235. Voor Rutherford is de plicht tot geloof dus niet geloven dat je daadwerkelijk door Christus bent verlost, maar jezelf toevertrouwen aan Christus als een genoegzame Zaligmaker. [31]Mouthaan, 251-52. Met zijn definitie van geloof, en daarmee de plicht tot geloof, staat Rutherford in lijn met Ames en Sibbes.Als je niet kunt gelovenAls iemand tegenwerpt: ‘Maar ik kan niet geloven’, antwoordt Rutherford: ‘U moet juist geloven dat u uit uzelf en door eigen kracht niet kunt geloven. U bent er niet verder om van Christus af, dat u zo onbekwaam bent in uzelf.’ [32]Rutherford, Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende, 384. Maar wat dan als iemand zich niet ziek voelt? Dan is Christus, de Heelmeester, toch niet voor hem gekomen?Het is zo, dat baat u niets, dat Christus gekomen is, om de zieken gezond te maken. Het is echter zeker, dat u de kwaal van de zonde onderhevig bent, en u hebt niets nodig, dan dat de Geest u door de wet uw verloren staat doet zien en dat u het Evangelie-aanbod overweegt en dat vergelijkt met uw staat, maar, dat u twijfelt, of u een van die zieken bent, waartoe Christus gekomen is, om die te genezen, is geen gewettigde twijfeling, en dat is niet van God, want wie dat zijn, en of u een van die bent of niet, is een verborgenheid van de verborgen raad van de verkiezing tot heerlijkheid. Er staat tegenover, dat u ook niet zeker weet, dat u er niet een van bent, dat u er buitengesloten bent, en dat is voor u voldoende, om Christus bereidwillig te achten, ook al zou Hij van de hemel spreken, dat u geen kind bent. [33]Rutherford, 384.Rutherford blijft erop hameren dat mensen niet bezig moeten zijn met de uitverkiezing, maar af moeten gaan op de bereidwilligheid van Christus. Werp je ziel op Christus, zo zegt hij, dan zal je angst dat je een verworpene bent weggenomen worden, want een verworpene kan niet geloven. [34]Rutherford, 399.ConclusieIk kan wel blijven citeren uit de boeken van Rutherford. Wat gaat hij pastoraal om met zoekende en twijfelende zielen! En wat spreekt hij rijk en vol liefde over Christus en Zijn bereidwilligheid om zondaren zalig te maken! Er wordt van Rutherford gezegd dat hij alleen in zijn element was als hij sprak over Jezus Christus en Zijn liefde uitstalde in de gemeente. [35]Beeke en Pederson, Meet the Puritans, 420.Rutherford schrijft natuurlijk niet alleen over het aanbod van genade en de plicht tot geloof. Hij beschrijft ook duidelijk wat geloof wel en niet is [36]Zie bijvoorbeeld: Rutherford, De beproeving en zegepraal des geloofs, 31-32. en spreekt over de onwil van de mens om tot Christus te komen. [37]Zie bijvoorbeeld: Rutherford, 41-42. Daarnaast wijst hij de dwalingen van de antinomianen en arminianen in scherpe bewoordingen af.Het is leerzaam om te zien dat Rutherford zich in deze scherpe discussies niet laat dwingen om op te schuiven naar de ene of de andere kant. Hij wordt in reactie op de arminianen niet voorzichtig en terughoudend met het aanbod van genade. Ten opzichte van de antinomianen benadrukt hij ieders plicht om de genademiddelen te gebruiken en onze eigen verantwoordelijkheid als we weigeren te geloven. Hij roept ons op om niet bezig te zijn met de verborgen uitverkiezing, maar met de geopenbaarde bereidwilligheid van Christus.Rutherford leert een algemeen, welmenend aanbod van genade en de plicht tot geloof. Het voorwerp van het geloof is niet de uitverkiezing, maar Christus en Zijn genoegzaamheid en macht om zalig te maken. Iedereen is dus volgens Rutherford verplicht om zich toe te vertrouwen aan deze bereidwillige Zaligmaker, Die zonder onderscheid in het Evangelie wordt aangeboden. Voetnoten (37) Tagged:Algemeen aanbodAntinomianismeBereidwilligheidPlicht tot geloofWelmenend aanbod Vorige Het antinomianisme: tegen menselijke werkzaamheden Volgende Het neonomianisme: de nieuwe wet van de genade