De ‘Modern Question’: is het ieders plicht om te geloven?De boeken van Hussey en de predikanten die hem bijvallen, leiden tot een theologische strijd die de Modern Question is gaan heten. Centraal hierin staat niet de vraag of het aanbod van genade aan iedereen gedaan mag en moet worden, maar de hiervan afgeleide vraag naar de plicht tot geloof. Zoals we bij Hussey zagen, leren de hypercalvinisten het verschil tussen wettische en geestelijke bekering en tussen natuurlijk en zaligmakend geloof. De Modern Question luidt als volgt: is het zaligmakende geloof in Christus een plicht die de wet eist van allen die onder de openbaring van het Evangelie leven?Maurice en WaymanDe strijd begint in 1737 met een boekje van Matthias Maurice (1684-1738) getiteld Een moderne vraag bescheiden beantwoord. Dat is dus dertig jaar nadat Hussey zijn boek over het aanbod van genade publiceerde. De vraag die Maurice stelt, is of de Bijbel het geloof in Christus en berouw ten opzichte van God van iedereen eist. Matthias Maurice leek (zoals we nu zouden zeggen) een overtuigd hypercalvinist, tot hij dit boekje publiceerde. [1]Geoffrey F. Nuttall, ‘Northamptonshire and the Modern Question: a turning-point in eighteenth-century dissent’, The Journal of Theological Studies XVI, nr. 1 (1 april 1965): 108-10.De eerste die op deze publicatie reageert is Lewis Wayman (?-1764) in 1738. [2]Lewis Wayman, A further enquiry after truth wherein is shewn, what faith is required of unregenerate persons; what the faith of God’s elect is, which is a blessing of the covenant of grace: occasion’d by a pamphlet, entitled, A modern question modestly answer’d (London: Marshall, 1738). Volgens Wayman is dit helemaal geen moderne vraag. Het was dertig jaar eerder immers al duidelijk dat onbekeerde mensen geen plicht hebben om te geloven? Wayman verwijst hiermee naar het boek van Hussey dat ik in het vorige artikel heb besproken. Uit Hussey’s opvatting dat er geen aanbod van genade is, en dat er dus ook geen aanbod van genade mag worden verkondigd aan onbekeerde zondaren, volgt al dat een onbekeerde geen plicht heeft om te geloven. [3]Nuttall, ‘Northamptonshire and the Modern Question: a turning-point in eighteenth-century dissent’, 111.Hussey heeft deze ‘moderne vraag’ niet letterlijk beantwoord, maar Wayman heeft wel gelijk dat er een lijn loopt van het antinomianisme via Hussey naar de Modern Question. Dat gaat van ‘alle nadruk leggen op de genade van God’, via ‘geen aanbod van genade’, naar ‘geen enkele oproep meer doen aan onbekeerden’.Het gaat te ver om iedere reactie in deze strijd te bespreken. Ik beperk me tot Abraham Taylor en Alverey Jackson, die de vraag met ‘ja’ beantwoorden, en John Brine, die op zowel Taylor als Jackson reageert en het hypercalvinistische standpunt verdedigt.Abraham TaylorEen in 1742 anoniem gepubliceerd boek, dat later toegeschreven is aan Abraham Taylor, [4]Nuttall, 101. met de titel: De moderne vraag over bekering en geloof, met openhartigheid onderzocht [5]The Modern Question concerning repentance and faith, examined with candour (London: James Brackstone, 1742). geeft een duidelijk overzicht van de standpunten. Het boek is opgezet als een dialoog, waarbij Taylor aangeeft dat hij beide partijen recht probeert te doen. Wel kiest hij duidelijk partij. In het voorwoord geeft hij al aan dat zij die ontkennen dat de zondaar de plicht heeft om zich te bekeren en te geloven, zich vooral baseren op menselijke leerstellingen over de genade, in afwijking van wat de Bijbel leert. [6]The Modern Question, Preface.Verschillende soorten bekering en geloof?Om te beginnen ruimt Taylor een misverstand uit de weg: als iemand oproept tot bekering en geloof, wil dat niet zeggen dat hij niet gelooft in de eenzijdige genade van God. Het betekent ook niet dat een predikant de macht zou hebben om genade te geven. Een predikant is een instrument in Gods hand. [7]The Modern Question, 1-3. Vervolgens komt Taylor direct tot de kern van de discussie. Niemand ontkent dat bekering en geloof in de Bijbel een plicht genoemd worden, maar volgens hypercalvinisten betreft dit wettische bekering en natuurlijk geloof, en niet evangelische bekering en zaligmakend geloof.De Bijbel laat zien dat er verschil is tussen berouw en echt berouw, en tussen bijvoorbeeld historisch en waarachtig geloof. Daar zijn beide partijen het over eens. Maar waar zegt de Bijbel dat de eis van het geloof die tot iedereen komt, niet het zaligmakend geloof betreft? Dan zien we dat de hypercalvinisten niet terugvallen op de Bijbel, maar op menselijke logica. Ze zeggen: als God alleen aan de uitverkorenen zaligmakend geloof schenkt, kan het toch niet ieders plicht zijn om zaligmakend te geloven? [8]The Modern Question, 26-27. Taylor laat hun opponent als volgt reageren: indien er een inconsistentie is tussen de leer van de genade en de eis van bekering en geloof, moeten we dat accepteren, omdat ons gelimiteerde menselijke verstand dit niet kan begrijpen. We kunnen de geopenbaarde waarheid toch niet ondergeschikt maken aan ons eindige en zwakke verstand? [9]The Modern Question, 29-31.De grond voor de plicht tot geloofVoordat de Geest van God nieuw leven geeft, is de mens geestelijk dood. Een hypercalvinist zegt: wat heeft een boodschap van genade en redding voor nut als mensen geen ogen hebben om te zien, geen oren om te horen en geen hart om te geloven? Je kunt net zo goed op de begraafplaats gaan staan en de doden oproepen om te horen en te geloven. [10]The Modern Question, 36. Taylor laat de andere partij repliceren: als predikanten daarvoor net zo’n goede reden en aanmoediging zouden hebben om er de zegen van de almachtige God op te verwachten, zouden ze dat doen. [11]Hoewel Taylor hier niet naar verwijst, geeft de Bijbel predikanten inderdaad heel duidelijk de opdracht om tot geestelijk doden te preken met verwachting. Ezechiël krijgt in Ezechiël 37 precies deze opdracht. Zie ook de belofte in Johannes 5:25: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.’ Mensen mogen ook moed hebben op die zegen van God door Zijn algemene genade, Zijn geduld en Zijn voorzienigheid. Volgens hypercalvinisten zijn deze er alleen omwille van de uitverkorenen. [12]The Modern Question, 39-40.Nu komt er een verschil van mening naar voren tussen de twee voorstanders die Taylor het woord laat voeren:Wij geloven allebei in de leer van Gods vrije genade. We geloven dat zondaren de goddelijke plicht hebben om zich te bekeren en te geloven. Tot zover zijn we het in grote lijnen zeker eens. We verschillen misschien wat van mening verschillen over de grondslag van deze verplichting; of dit nu in de morele wet staat, of in Gods bedeling van barmhartigheid en genade in Christus. Toch zijn we het erover eens dat bekering en geloof aan zondaren moeten worden gepredikt, en twijfelen we er niet aan dat God Zijn Woord zal vervullen waar zo wordt gepredikt. [13]The Modern Question, 41.Taylor laat daarna vooral de spreker aan het woord die deze plicht baseert op Gods bedeling van barmhartigheid en genade. Hij citeert allerlei Bijbelteksten waaruit blijkt dat God genadig wil zijn en voor alle mensen Zijn liefde laat blijken (bijvoorbeeld Luk. 19:41-42; Jes. 55:6; Ezech. 18:31-32; Ezech. 33:11; Luk. 13:24-25; Luk. 14:16,17,22,23; 2 Kor. 6:2; Hebr. 3:7,13; 2 Petr. 3:9; Openb. 2:21). [14]The Modern Question, 44-45. Later noemt hij ook nog Romeinen 2:4: ‘Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?’ [15]The Modern Question, 46.Deze voorstander van de overtuiging dat de zondaar de plicht heeft zich te bekeren en te geloven, laat zien dat zijn overtuigingen wel heel dicht bij het neonomianisme liggen. Volgens hem is de verwerping niet absoluut; naast de absoluut uitverkorenen zijn er voor de niet-uitverkorenen nog voorwaarden waarop God ook hen genadig wil zijn. Hij wil dit geen nieuwe wet noemen, maar zegt toch dat Christus aan de eis van de wet heeft voldaan en dat er nu in het Evangelie nieuwe plichten liggen die passen bij gevallen zondaren en onvolmaakte schepselen. [16]The Modern Question, 48-53. Dat laatste is nu juist de kern van het bezwaar tegen het neonomianisme: de leer dat er een nieuwe wet zou zijn die bij gevallen zondaren past, waardoor mensen toch zelf iets kunnen en moeten doen om zalig te worden.Is er menselijke verantwoordelijkheid in geloof en bekering?In de volgende dialoog laat Taylor het gesprek gaan over de verhouding tussen het werk van God en de verantwoordelijkheid van de mens. Volgens Taylor doet God het zogenaamde voorbereidende werk in zondaren. Deze genade van God weerhoudt hen ervan om niets anders te doen dan in de zonde te leven en helpt ze om de plicht van bekering en geloof te vervullen. Wedergeboorte is een werk van God alleen, maar we moeten hiervoor wel naar God gaan, in de weg van de plicht, met hulp van de genade die God in het voorbereidende werk heeft gegeven. [17]The Modern Question, 55-57.De hypercalvinist is het hier niet mee eens. Hij wil er niets van horen dat een mens ook maar iets zou moeten doen. Het moment van de bekering van een zondaar staat vast in Gods besluiten, zo zegt hij. Wat kunnen oproepen en waarschuwingen van de preekstoel dan betekenen, of iets wat zondaren voor zichzelf kunnen doen? Taylor antwoordt hierop dat God gebruikmaakt van middelen en instrumenten om Zijn werk uit te voeren. Het leven van een mens ligt ook in Gods raad besloten, inclusief zijn sterfdatum, maar zou hij dan niet eten en drinken? [18]The Modern Question, 60.Dit voorbeeld zien we ook in de Dordtse Leerregels (DL III/IV.17). [19]Eerste gedeelte Dordtse Leerregels III/IV.17 : ‘Gelijk ook die almachtige werking Gods, waardoor Hij dit ons natuurlijk leven voortbrengt en onderhoudt, niet uitsluit, maar vereist het gebruik der middelen, door welke God naar Zijn oneindige wijsheid en goedheid deze Zijn kracht heeft willen uitoefenen; alzo is het ook, dat de voormelde bovennatuurlijke werking Gods, waardoor Hij ons wederbaart, geenszins uitsluit, noch omstoot het gebruik des Evangelies, hetwelk de wijze God tot een zaad der wedergeboorte en spijze der ziel verordineerd heeft.’ Taylor verwijst naar de Acta van de Dordtse Synode om te onderbouwen dat een mens zowel passief als actief is in de bekering. De Dordtse Leerregels zelf zijn daar overigens duidelijk over. God vernietigt de wil niet, maar buigt hem om (DL III/IV.16) zodat deze vernieuwde wil ook zelf gaat werken. Daarom wordt gezegd dat de mens door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert (DL III/IV.12). [20]Dordtse Leerregels III/IV.12, laatste gedeelte: ‘En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’ Maar, zegt Taylor, wat de mens doet heeft absoluut niets verdienstelijks:Bekering, in de zin van de krachtdadige omkeren van de ziel tot God en de zaligheid; het inplanten van het goddelijke zaad; het beeld van God dat in het hart wordt bewerkt: dit alles schrijven we volledig toe aan de Geest van God als Zijn bijzondere werk. Tegelijkertijd is het de plicht van de zondaar om zich tot God te keren en Christus van harte en volledig aan te hangen. Dit is een overvloedige waarborg voor de eer van Gods genade. [21]The Modern Question, 64.Taylor geeft goed weer hoe moeilijk deze discussie te voeren is omdat de materie voor ons, mensen, niet precies te begrijpen is. Wat is precies de verhouding tussen genade en verantwoordelijkheid? Want als je alle nadruk legt op de genade, wat blijft er dan nog over van onze plicht? En toch is het de plicht van een zondaar om naar God te gaan voor Zijn genade en Zijn grote verlossingswerk.Bezwaren tegen hypercalvinismeDe hypercalvinist vraagt: waarom zie je overtuigingen en voorbereidend werk niet als de vruchten van de waarachtige bekering? Taylor antwoordt: omdat niets méér algemeen is dan overtuigingen onder zondaren die uiteindelijk tot niets leiden. Zowel de Bijbel als de ervaring laten dit zien (Joh. 6:66, Hebr. 6:4-7). [22]The Modern Question, 65. En waarom zijn bekering en geloof niet alleen de plicht voor uitverkorenen? Omdat de Bijbel dit onderscheid niet maakt wanneer het gaat over het bevel van bekering en geloof. [23]The Modern Question, 65-66.Aan het einde van zijn boek laat Taylor de disputanten die de hypercalvinisten vertegenwoordigen, toegeven dat ze er te makkelijk van uitgaan dat er twee soorten bekering en geloof zijn en dat we evangelische bekering en zaligmakend geloof daarom niet mogen zien als de plicht van ieder die het Evangelie hoort. Vervolgens onderstreept Taylor nog eens dat het hypercalvinistische standpunt ook zo logisch niet is. Zou een Goddelijke Wetgever van zondaren een vorm van bekering en geloof eisen die niets bijdraagt aan hun redding? En de opvatting dat bekering en geloof pas geëist worden als het Evangelie genade gewerkt heeft in het hart, lijkt ook tegenstrijdig, want dan wordt de wet pas van kracht als het Evangelie geeft wat geëist wordt.Maar, zegt Taylor, mijn grootste bezwaar is dat predikanten in de lijn van het hypercalvinisme alleen de verschikkingen van de wet aan zondaren kunnen preken en dat zelfs dát niets aan hun bekering kan helpen of verhinderen. Ze mogen hen nergens toe oproepen. Zondaren mogen God alleen zien als de God van de natuur; Hem zien als de God van genade is een dwaling. We mogen hen zelfs niet oproepen om te horen, te zoeken of te bidden met het oog op hun eigen redding. Bovendien kunnen zondaren in dit geval niet zondigen tegen een genadige God en tegen Christus als Zaligmaker, want dat is Hij niet voor hen. [24]The Modern Question, 68-71.John BrineNiet iedereen vindt natuurlijk dat Taylors dialogen beide standpunten goed weergeven. Het is John Brine (1703-1765) die in 1743 reageert met zijn boek Een weerlegging van Arminiaanse principes, gepresenteerd in een pamflet, getiteld, de moderne vraag over bekering en geloof, met openhartigheid onderzocht. [25]John Brine, A refutation of Arminian principles delivered in a Pamphlet, intitled, the Modern Question concerning repentence and faith, examined with candour (London: A. Ward, 1743). Brine noemt de schrijver (zoals we nu weten was dat Abraham Taylor) een Baxteriaan en daarmee dus een neonomiaan. [26]Brine, 12. Later heeft hij het vooral over arminiaan.Taylor schrijft over de wil die mee gaat werken als God in een zondaar werkt. Dat ziet Brine als een duidelijk bewijs van arminianisme. Daar vindt hij eigenlijk geen weerlegging meer van nodig, maar omdat Taylor zijn arminianisme probeert te bouwen op zijn mening dat evangelische bekering en bijzonder geloof de plicht van iedere zondaar is, wil Brine aantonen dat dit niet Bijbels is. Zo wil hij voorkomen dat zwakke christenen misleid worden. [27]Brine, 15-16. Brine spreekt in zijn boek overigens over bijzonder geloof (special faith). Waar ik over Brine schrijf, zal ik hem hierin volgen; hiervoor en hierna noem ik het in navolging van andere schrijvers zaligmakend geloof (saving faith).Verschillende soorten bekering en geloofBrine begint zijn reactie met de redenering dat de mens voor de zondeval niet was toegerust en geschikt voor bijzonder geloof in Christus. Dat was toen niet nodig, dus waarom zou hij die eigenschap dan krijgen? En zou hij dan na de zondeval, waarbij hij al zijn goede eigenschappen verloor, juist deze eigenschap, die hij niet nodig had, wel behouden? [28]Brine, A refutation of Arminian principles, 5-6.De oproep tot bekering aan de Joden in het Oude Testament was volgens Brine bijzonder. God had een bijzonder verbond met hen als volk. Daarnaast was dit geen oproep tot evangelische bekering. De beloften zijn ook helemaal niet geestelijk, maar gaan over het beloofde land. [29]Brine, 7-9. Brine maakt dus hetzelfde onderscheid als Hussey tussen wettische en evangelische bekering en ook tussen natuurlijk en bijzonder geloof.Vervolgens behandelt Brine de prediking van Johannes de Doper. Volgens Brine vroeg God bekering van de Joden als volk, omdat ze het bloed van de profeten hadden vergoten en omdat ze zich verzetten tegen de ware aard en het geestelijke koninkrijk van de beloofde Messias. Johannes predikte wel de noodzaak en plicht van evangelische bekering voor bepaalde personen, erkent Brine, maar het valt niet te bewijzen dat hij dit bracht als een plicht voor niet-wedergeboren mensen. Dit wordt pas de plicht van een mens als hij de garantie van het heilige Woord heeft dat God zijn Verlosser is in Christus. [30]Brine, 10-11.Christus preekte ook bekering en geloof. Volgens Brine ook wel evangelische bekering en bijzonder geloof, maar, zo vraagt hij, kunnen deze niet gepreekt worden zonder dat het een plicht voor niet-wedergeboren mensen is? Er zijn teksten in het Nieuwe Testament waar bekering en geloof bevolen wordt, maar dit bevel is dan gericht aan mensen die overtuigd zijn van hun ellende en dus al wedergeboren zijn (Hand. 2:37, Hand. 13:26). [31]Brine, 11. We zagen dezelfde insteek bij Joseph Hussey, die over de preek van Petrus in Handelingen 2 zegt dat de apostel pas opriep tot bekering toen de Geest overduidelijk aan het werk was in de hoorders.Als bewijs dat het Nieuwe Testament over verschillende soorten bekering spreekt, gebruikt Brine Mattheüs 11:21. Deze tekst kan volgens hem niet gaan over evangelische bekering. Want als God had voorzien dat ze zich waarachtig (evangelisch) zouden bekeren als Hij zulke werken onder hen zou doen, dat had Hij dat toch gedaan en hen tot die echte bekering gebracht? [32]Brine, 12.Er is maar één wil van GodBrine gaat vervolgens in op een gedeelte uit Taylors boek waarvan ik eerder al aangaf dat Taylor daar iemand aan het woord laat die wel heel dicht bij het neonomianisme staat. Eerst laat Taylor de hypercalvinist op basis van Johannes 10:26 concluderen dat geloof geschonken wordt omdat je een schaap bent van Christus. Een mens gelooft omdat hij uitverkoren is om te geloven, dus het kan geen plicht zijn om te geloven. Uit Taylors boek blijkt dat hij zonder twijfel de eenzijdige genade van God belijdt. Daaruit trekt hij echter niet de conclusie dat geloven geen plicht is, zoals ik al liet zien. Taylor zegt terloops echter iets waar Brine op inhaakt:U moet wel weten, mijnheer, dat het sterk wordt betwijfeld of deze woorden enige rechtstreekse betrekking hebben op het besluit van de verkiezing. Dat degenen die geloofden ‘de schapen van Christus’ worden genoemd, kan zijn omdat zij een meer ontvankelijk karakter hadden dan de anderen. [33]The Modern Question, 26-27.Brine reageert hierop dat de socianen en arminianen hetzelfde zeggen, en legt vervolgens uit dat mensen geen schapen van Christus genoemd worden omdat er een natuurlijke aanleg tot goedheid in hen is. [34]Brine, A refutation of Arminian principles, 13-14.Verder reageert Brine scherp op het feit dat Taylor de geopenbaarde wil van God zo uitlegt alsof het Zijn doel is alle mensen te redden; alsof God zou willen dat niemand verloren gaat. Nee, zegt Brine, je mag de voorzienige beschikkingen van God niet uitleggen als Gods wil met betrekking tot de eeuwige staat van mensen. [35]Brine, 27. We zien dat Brine telkens vanuit Gods eeuwige besluiten redeneert en dus niets kan met een geopenbaarde wil die anders is dan Gods verborgen wil. Ook de notie van algemene genade en de gedachte dat God geduld heeft met alle mensen omdat Hij hen tot bekering wil brengen, passen niet in zijn redenering. [36]Brine, 30-35. Taylor schiet echter door naar het neonomianisme, zoals ik eerder al aangaf, en daar maakt Brine zich dus terecht zorgen over. [37]Brine, 35-38.Wat wél gepreekt mag wordenBrine vindt het overdreven dat Taylor de hypercalvinist [38]Of antinomiaan, zoals Brine deze persoon in de dialoog noemt; de term hypercalvinist bestond toen nog niet. in de mond legt dat zondaren het Evangelie niet mogen horen. Zondaren mogen bidden, het Woord van God horen, de Bijbel lezen en erover mediteren, alleen niet met het idee dat ze zelf de auteur worden van hun verlossing. De verdoemenis door de wet en de redding in Christus door het geloof mogen aan zondaren worden verkondigd. Maar, zegt Brine, niet op de manier waar Taylor ruimte voor schept doordat hij de eis van het geloof benadrukt. Want dan wordt de boodschap al snel dat Christus gestorven is met de intentie om alle mensen te redden, dat God daarmee Zijn deel gedaan heeft en nu de mens aan de beurt is. [39]Brine, A refutation of Arminian principles, 20-21.Brine herhaalt in reactie op de conclusies van Taylor nog een keer dat zondaren wel degelijk aangesproken moeten worden. De predikant moet hun zonden aanwijzen, onder andere de zonden tegen de leer [40]Brine zegt hier bewust ‘leer’. Want volgens hem is er geen eis van evangelische bekering en bijzonder geloof waar je tegen kunt zondigen. van de genade en tegen Christus als Zaligmaker. Maar dit betreft ook de zonden van het najagen van een eigen gerechtigheid en het ontkennen van de noodzaak van het werk van de Heilige Geest. De conclusies die Taylor trekt, zijn dan ook volkomen onjuist, meent Brine. [41]Brine, A refutation of Arminian principles, 44-45.We zien in deze discussie dat Taylor neonomiaanse elementen aandraagt. Brine staat duidelijk in lijn met Hussey.Alverey JacksonBijna tien jaar later wordt deze discussie voortgezet. In 1752 schrijft Alverey Jackson een boek met de titel De vraag beantwoord: of het zaligmakende geloof in Christus een plicht is die door de morele wet wordt vereist van allen die onder de openbaring van het evangelie leven? [42]Alverey Jackson, The Question Answered, whether saving faith in Christ is a duty required by the moral law, of all those who live under the gospel revelation? (London: J. Ward, 1752). Jackson formuleert de vraag dus heel specifiek. Het gaat om zaligmakend geloof en om de eis van de morele wet. Hij gaat dus niet mee in het neonomiaanse uitstapje van Taylor, die vooral doorgaat op de opvatting dat de plicht voortkomt uit Gods bedeling van barmhartigheid en genade in Christus.De Bijbel leert de plicht tot geloofOp de titelpagina van het boek laat Jackson meteen al zien dat de Bijbel een duidelijk antwoord geeft op de Modern Question: ‘En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft’ (1 Joh. 3:23). God Zelf gebiedt ons dus om in Zijn Zoon Jezus Christus te geloven. De Heere Jezus zegt het ook ondubbelzinnig: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij vertiendt de munte en de dille en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen moest men doen en de andere niet nalaten’ (Matth. 23:23). Onder deze Bijbelteksten vermeldt Jackson vraag en antwoord 85 uit de Kleine Catechismus van Westminster:Vraag 85: Wat vraagt God van ons opdat wij aan de vloek en toorn van God over de zonde zouden ontkomen?Antwoord: Om aan de vloek en de toorn van God over de zonde te ontkomen, vraagt God van ons geloof in Jezus Christus, bekering die ten leven leidt (Hand. 20:21), gepaard gaande met een ijverig gebruik van al de uitwendige middelen waardoor Christus de weldaden van de verlossing aan ons meedeelt (Spr. 2:1-5; Spr. 8:17; Spr. 8:33-36; Jes. 55:3). [43]Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden.Het is dus van meet af aan duidelijk hoe Jackson deze Modern Question beantwoordt en ook dat hij op het fundament van de Bijbel en de belijdenis staat. Toch voegt hij hier nog 56 pagina’s met uitleg aan toe. Ik wil een aantal van zijn argumenten langslopen.Geloof is een gave van GodJackson stelt vooraf twee waarheden vast die niet ter discussie staan. Ten eerste kunnen we de Heere Jezus Christus niet vinden met alleen het licht van de natuur of door de wet. Daar hebben we de Goddelijke openbaring door de Geest voor nodig. Ten tweede is het geloof een gave van God en niet iets wat een mens zelf kan pakken of verdienen. [44]Zie: Jackson, The Question Answered, 3-7. Jackson herhaalt dit meerdere keren in zijn boek. Zo zegt hij bijvoorbeeld dat we zonder Christus niets kunnen doen (Joh. 15:5), maar daaruit niet de conclusie mogen trekken dat de zondaar die zonder Christus is (Ef. 2:12) niet de plicht heeft om iets te doen en zich dus ook niet schuldig kan maken aan het verachten van zo’n grote zaligheid (Hebr. 2:3). [45]Jackson, 45.Vervolgens gaat hij in op de vraag of het geloof een plicht is voor iedereen die het Evangelie hoort. Het makkelijke antwoord is, zo zegt Jackson: hoe kan God mensen verplichten tot iets waartoe ze niet in staat zijn? Maar dan zou datzelfde argument gelden voor de wet. God kan dan ook geen gehoorzaamheid aan de morele wet eisen, aangezien we deze niet volmaakt kunnen houden. [46]Jackson, 7-9.Geloof neemt de toevlucht tot ChristusJackson beantwoordt deze vraag daarom met ‘ja’ en onderbouwt dat als volgt. Eerst laat hij zien dat het geloof in Jezus Christus op basis van het Woord van God onlosmakelijk verbonden is met de eeuwige zaligheid. Geloof is dus zaligmakend, maar wat houdt dat zaligmakende geloof dan in?Om te beginnen moet geloof vergezeld gaan van goede werken (Jak. 2:17). Daarnaast is het geloof geen vaste overtuiging dat Christus van mij is en ik van Hem door uitverkiezing, voordat ik daadwerkelijk geloof; de uitverkiezing kan nooit de grond van mijn geloof zijn. Het is ook geen volle, persoonlijke zekerheid dat Christus voor mijn zonden is gestorven, want deze verzekering is de reflectieve daad van het geloof waar logischerwijs de directe daad van het geloof aan vooraf gaat. [47]‘The reflex act of faith’ en ‘the direct act of faith’: dit onderscheid wordt in de theologie gebruikt om onderscheid te maken tussen het daadwerkelijk geloven, het toevlucht nemen tot Christus en de vruchten van het geloof ervaren. De vruchten, zoals zekerheid, kunnen ervaren worden in de reflectie op het geloof, dus door het resultaat van het geloof te zien. Oftewel, het zaligmakende geloof is iets anders dan de zekerheid van het geloof.Wat is het zaligmakende geloof dan wel? Het is het vluchten, aannemen en rusten van een zondaar op de Heere Jezus Christus alleen voor redding. De grond van dit geloof is het gepredikte Evangelie (zie bijv. 1 Tim. 1:15). Het voorwerp van dit geloof is de Heere Jezus Christus zoals Hij gepredikt wordt in het Evangelie. De daden van het geloof zijn toevlucht nemen (Hebr. 6:18), aannemen (Kol. 2:6), hopen (Ef. 1:12), vertrouwen en steunen (Jes. 50:10). [48]Jackson, The Question Answered, 10-14. Deze geloofsgehoorzaamheid wordt van iedereen geëist (Rom. 16:26). Met deze definitie van geloof gaat Jackson in het spoor van de puriteinen Ames en Sibbes en de eerder in dit hoofdstuk besproken Rutherford.Ongeloof is zondeAndersom is ongeloof zonde. Degenen die Jezus niet aannemen (Joh. 1:11) en het Evangelie niet gehoorzamen (Rom. 10:16; 1 Petr. 4:17), maken zich schuldig aan de grootst mogelijke misdaad. Hoe zullen we ontkomen als we op zo’n grote zaligheid geen acht slaan (Hebr. 2:1-4)? [49]Jackson, 14.Jackson laat zien dat de Bijbel ongeloof op veel plaatsen zonde noemt en de oorzaak van onze verdoemenis. De Heilige Geest zal de wereld overtuigen van de zonde van het ongeloof (Joh. 16:8-9). Wie niet gelooft, is al veroordeeld (Joh. 3:18-19), de toorn van God blijft op hem (Joh. 3:36) en hij zal verdoemd worden (Mar. 16:16). Wie niet ingaat in de rust, gaat niet in vanwege zijn ongeloof (Hebr. 3:19) en ongehoorzaamheid (Hebr. 4:6). [50]Jackson, 16-17.Ongeloof is dus de oorzaak van de verdoemenis. Als je dat ontkent, maak je ongeloof het werk van God. Geloof is het werk van God; ongeloof is de zonde van de mens. Als je dit tegenspreekt omdat het niet logisch is, plaats je je eigen logica boven het getuigenis van de Bijbel. [51]Jackson, 18-19.Bijbelse onderbouwing van de plicht tot geloofGeloof leidt dus tot de eeuwige zaligheid en ongeloof tot de eeuwige verdoemenis. Vervolgens laat Jackson zien dat de Heilige Schrift aangeeft dat het geloof in Christus een plicht is voor iedereen die het Evangelie hoort. We zien dit bijvoorbeeld in Johannes 6:28-29. Mensen vragen aan de Heere Jezus: ‘Wat zullen wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken?’ en Hij antwoordt: ‘Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem Dien Hij gezonden heeft.’ Ze krijgen dus de opdracht om te geloven, terwijl dit mensen zijn die Jezus alleen volgen voor hun eigen voordeel (Joh. 6:26), niet geloven (Joh. 6:36) en Hem uiteindelijk zullen verlaten (Joh. 6:66). [52]Jackson, 23-25.We zien ook Paulus spreken over het geloof als gehoorzaamheid aan het bevel van God (Rom. 16:26). Jackson citeert verder Romeinen 10:16, 1 Petrus 4:17 en 2 Thessalonicenzen 1:7-9 om te laten zien dat niet-geloven ongehoorzaamheid aan het Evangelie is. [53]Jackson, 26. Dit bevel van geloof is niet een nieuwe wet, zo zegt Jackson; dat zou allerlei dwalingen oproepen. [54]Jackson verwijst hier naar het neonomianisme. Nee, het is onderdeel van de morele wet, zodat er geen misverstand over bestaat dat het niet onze eigen verdienste is dat we gerechtvaardigd worden, want in de rechtvaardiging spelen de werken van de wet geen enkele rol (Rom. 3:21-26). [55]Jackson, The Question Answered, 28-29.Iedereen die zegt dat de morele wet geen geloof vereist, gaat dus in tegen het uitdrukkelijke Woord van God, zegt Jackson. Als het geen plicht is om te geloven, kan het ook geen zonde zijn om niet te geloven – en dan staat de deur open om niets wat tegen Gods wet ingaat nog als zonde te zien. [56]Jackson, 31. Nergens in het Woord van God staat dat het geloof geen plicht is. Geen van de opponenten heeft zo’n tekst kunnen aanwijzen. Zeggen dat het geloof geen plicht is, is dus niet Bijbels en gebaseerd op menselijke logica.Jackson heeft een heel heldere uiteenzetting geschreven waarin hij wegblijft bij het neonomianisme. Hij betoogt dat het geloof zowel een plicht is als een gave. Anders gezegd: het geloof is een gave en een opgave.John BrineHet is opnieuw John Brine die reageert, [57]John Brine, Motives to Love and Unity among Calvinists, who differ in some points. A dialogue between Christophilus, Philalethes, and Philagathus. Wherin is contained an answer to mr. Alverey Jackson’s Question Answered (London: John Ward, 1753). maar hij is beduidend milder dan in zijn reactie op Taylor. Nu gaf Taylor ook wel aanleiding tot een stevigere reactie omdat hij, zoals ik heb laten zien, geen afstand nam van het neonomianisme, maar daar juist in mee ging. Nu beticht Brine Jackson niet van arminianisme, maar probeert hij in dialoogvorm te laten zien dat de besproken verschillen niet wezenlijk zijn. Voor- en tegenstanders van de plicht om te geloven moeten elkaar respecteren en kunnen zich beter focussen op de ware leer waar ze het wel over eens zijn.Daarbij moet overigens gezegd worden dat hij Jacksons onderbouwing en argumentatie amateuristisch vindt. Brine besluit zijn verhandeling over diens boek met de volgende uitspraak:Maar ik schaam me om stil te staan bij de weerlegging van zulke zinloze dingen als deze. Ik denk dat het in onbeschaamdheid en buitensporigheid alles overtreft wat ik ooit heb gelezen in heel mijn leven tot op dit moment. [58]Brine, 54.Echt mild is de reactie van Brine dus ook weer niet te noemen. Het is helder dat hij Jacksons argumentatie op alle mogelijke manieren onderuit wil halen, ondanks zijn insteek om verzoening tot stand te brengen.Vijf principes waar beide partijen het over eens zijnBrine begint zijn boek met vijf principes van de genadeleer. In het kort zijn dit: [59]Brine, 3-5.Onvoorwaardelijke verkiezing.Totale verdorvenheid van de mens door de erfzonde.Het genadeverbond, met de weg van de verlossing door het lijden en sterven van Christus.Wedergeboorte en heiliging zijn het werk van God.De volharding van de uitverkorenen.Beide partijen zijn het volgens Brine eens met deze vijf principes.Vijf bezwaren tegen hypercalvinisme weerlegdDaarna laat Brine de opponent van de hypercalvinist [60]Brine gebruikt de term hypercalvinisme uiteraard niet om zijn eigen standpunt te omschrijven. bezwaren uiten, die hij vervolgens gaat weerleggen. Het eerste bezwaar is dat de hypercalvinist het supralapsarisme leert en daar met gewone mensen over spreekt. Dat is niet opbouwend. Brine vindt dat er geen reden is om te discussiëren over supralapsarisme of infralapsarisme, want beide groepen zijn het eens over de kern van de leer van de uitverkiezing. [61]Brine, Motives to Love and Unity among Calvinists, who differ in some points, 6-7.Het tweede bezwaar is dat de hypercalvinist leert dat de uitverkorenen verenigd zijn met Christus vóórdat ze geloven. Brine bevestigt de waarheid hiervan, want mensen zijn uitverkoren in Christus als het Hoofd. Bij de oprichting van het genadeverbond in de eeuwigheid waren de uitverkoren daadwerkelijk in Christus begrepen. [62]Brine, 7-8.Het derde bezwaar is dat de hypercalvinist leert dat adoptie, de aanneming tot kinderen, voorafgaat aan het geloof. Ook dit bevestigt Brine als de Bijbelse leer. In de eeuwigheid zijn de uitverkorenen kinderen van God geworden door de uitverkiezing. Christus is gestorven voor Gods kinderen en de Heilige Geest wordt in het hart van een mens gegeven omdat hij een kind van God is, zo zegt Brine. Wedergeboorte is niet hetzelfde als de aanneming tot kinderen, en de aanneming tot kinderen is niet gebaseerd op of volgend op de wedergeboorte. [63]Brine, 8-9.Het vierde bezwaar van de opponent is dat de hypercalvinist de rechtvaardiging vóór het geloof leert. Brine bevestigt dat de rechtvaardiging daadwerkelijk in de eeuwigheid plaatsvindt. [64]Brine, 11-16.Dan komt het laatste bezwaar, dat het eigenlijke onderwerp van de discussie is: de hypercalvinist ontkent dat het de plicht van niet-wedergeboren mensen is om, als ze het Evangelie horen, te geloven in Christus met bijzonder of zaligmakend geloof. In antwoord hierop gaat Brine het boek van Jackson bespreken en weerleggen.De plicht tot geloof in het EvangelieBrine’s weerlegging komt overeen met zijn reactie op Taylor tien jaar eerder. Ja, zegt hij, er staat een bevel tot geloof in de Bijbel, maar dat is het bevel om te geloven in de waarheid van het Evangelie. Dit gaat niet over het zaligmakende geloof. [65]Brine, 28. Ongeloof kan volgens hem ook niet de reden zijn van iemands verdoemenis. Het zou toch oneerlijk zijn om mensen eeuwig te laten lijden omdat ze niet voldoen aan de eis van zaligmakend geloof, terwijl ze niet de mogelijkheid hebben om zelf te geloven? [66]Brine, 32-33.Opnieuw is goed zichtbaar dat Brine redeneert vanuit de eeuwige besluiten van God. Hij gaat zelfs zo ver dat hij het arminiaans noemt om te zeggen dat God belooft Zijn Heilige Geest en geloof te geven als je Hem daarom bidt, en dat het Evangelie je daar de vrijmoedigheid voor geeft. Nee, zegt Brine, God heeft niet beloofd dat Hij geestelijke zegeningen zal geven aan niet-wedergeboren mensen op basis van hun religieuze verrichtingen. [67]Brine, 34-35. Nu klopt het natuurlijk wel dat God geen genade geeft omdat mensen dit met het gebed verdienen. Niet óm het gebed, maar wel óp het gebed wil God wonderen doen.Vóór ellendekennis geen eis van geloofDe oproep tot geloof of zelfs tot gebed om geloof is niet wat een niet-wedergeboren mens nodig heeft. Er gaat nog iets aan vooraf, zegt Brine:Overtuiging van zonde, een besef van rechtvaardig verdiende ellende en een wanhopig verlangen om bevrijd te worden van de wet en haar werken, gaan vooraf aan de eerste geloofsdaad in Christus tot zaligheid, in de orde van de natuur tenminste. Deze geloofsdaad is van zo’n aard dat dit er noodzakelijk aan voorafgaat. Zo’n daad kan naar zijn aard niet worden voortgebracht voordat iemand alle hoop heeft opgegeven om door de wet het leven te verkrijgen. Daarom is er in heel het Evangelie niets dat de mens vertelt en aanspoort om zo’n daad te verrichten zolang hij niet veronderstelt dat die overtuiging in hem is gewerkt. Deze overtuiging is het gevolg van de wedergeboorte. Daarom verkeert een mens dus niet onder het eerste verbond, zelfs niet wanneer hij de eerste daad van geloof in Christus verricht. [68]Brine, 39.In feite zegt Brine dat God geen geloof van ons eist voordat we door wedergeboorte onze ellende gaan kennen. We zagen al dat hij dit alleen Bijbels kan onderbouwen door de oproep en het bevel tot geloof uit te leggen als de oproep tot natuurlijk geloof. Dat is niet het zaligmakende geloof, maar geloof in de leer. Over Bijbelteksten die ontegenzeglijk oproepen tot geloof om daardoor gered te worden, zegt Brine dat deze alleen van toepassing zijn op wedergeboren mensen. [69]Brine, 44,47-48.Geen antinomiaanBrine benadrukt diverse keren dat er ondanks de rechtvaardiging van eeuwigheid nog wel iets moet gebeuren in een mensenleven, namelijk wedergeboorte en heiliging. Zo wil hij duidelijk maken dat hij geen antinomiaan genoemd kan worden omdat hij de noodzaak van het houden van de wet (in het kader van heiliging) niet volledig afwijst. Aan het einde van zijn boek noemt hij het zaligmakende geloof noodzakelijk voor de zaligheid, hoewel God dit van niet-wedergeborenen niet eist. [70]Zie bijvoorbeeld: Brine, 57-58.ConclusieKortom, Wayman en Brine zitten op één lijn met Hussey. Ze leren dat er geen aanbod van genade is en dat God van onbekeerde zondaren geen oprechte bekering en zaligmakend geloof eist. Om dit standpunt Bijbels te kunnen verdedigen, maken ze onderscheid tussen wettische en evangelische bekering en tussen natuurlijk en zaligmakend geloof.Toch vinden we in de Bijbel ook oproepen tot geloof en bekering die tot alle mensen zijn gericht. Dit gaat volgens hen doorgaans over wettisch en natuurlijk geloof. Wanneer uit de context blijkt dat dit wel het zaligmakend geloof betreft, heeft de apostel die de oproep deed kennelijk gezien dat de Geest overduidelijk in zijn hoorders aan het werk was.We zien dus dat de leer van het hypercalvinisme die bij Hussey begon, wordt doorgezet en verdedigd door Brine. Iemand die vaak in één adem met Brine wordt genoemd, is John Gill. Bij Gill komt het hypercalvinisme tot een samenhangend systeem. Voetnoten (70) Tagged:Bijbelse onderbouwingHypercalvinismePlicht tot geloof Vorige Joseph Hussey en de start van het hypercalvinisme Volgende Bij John Gill komt het hypercalvinisme tot een samenhangend systeem