Joseph Hussey en de start van het hypercalvinismeWe hebben gezien dat het hypercalvinisme in de 18e eeuw in Engeland ontstond, deels als reactie op het neonomianisme, deels als doorontwikkeling van het antinomianisme. Het boek van Joseph Hussey (1660-1726), God’s operations of grace but no offers of His grace, [1]Geraadpleegde editie: Joseph Hussey, God’s operations of grace but no offers of His grace (Complete & Unabridged from 1707 edition: Supralapsarian Press, 2015). gepubliceerd in 1707, wordt vaak gezien als het startpunt van het hypercalvinisme. [2]Peter Toon, The emergence of Hyper-Calvinism in English nonconformity 1689–1765, Digital reproduction by Quinta Press 2003 (London: The Olive Tree, 1967), 68,72; Zie ook: Curt D. Daniel, ‘Hyper-Calvinism and John Gill’ (PhD thesis, University of Edinburgh, 1983), 365 noot 6. Voor deze tijd was er eigenlijk geen discussie over het woord ‘aanbod’, ook al zijn de onderliggende zaken wel onderwerp van discussie geweest. [3]Daniel, ‘Hyper-Calvinism and John Gill’, 364. Zie ook: ‘In all our researches we have not found a single instance in which the word [offer] was explicitly rejected by any Reformed divine or preacher previous to the year 1700.’ Daniel, 399.De titel van het boek maakt al duidelijk wat Hussey’s standpunt is: er is geen aanbod van genade. Christus moet alleen bekend gemaakt worden in de prediking, verder moeten we het overlaten aan Gods genadewerk.De hypercalvinistische leer van HusseyHussey begint zijn boek met de observatie dat het woord ‘aanbod’ niet voorkomt in de Bijbel. Predikanten hebben het over het aanbod van genade, het aanbod voorstellen, het voorstellen van het Evangelieaanbod, het aanbod van het Evangelie of het aanbieden van verlossing. Maar dat zijn volgens Hussey allemaal blinde en onbijbelse uitdrukkingen. [4]Hussey, God’s operations of grace but no offers of His grace, 13.De Bijbel spreekt volgens Hussey over prediken, verkondigen, onderwijzen, bewijzen en bekendmaken. Als predikanten over een algemeen aanbod van genade spreken, zullen mensen dit makkelijk opvatten als de leer van de algemene verzoening, en denken dat ze de vrije wil hebben om dit aanbod zelf aan te nemen. [5]Hussey, 14-15; Zie ook: 183, waar hij bladzijden lang beargumenteert dat het aanbod van genade alleen goed is om het arminianisme hoog te houden. Van een voorwaardelijk aanbod van genade moet Hussey ook niets hebben. Hij noemt de neonomiaanse voorwaarden van berouw, bekering en geloof als gehoorzaamheid aan de nieuwe evangelische wet een verweving met het pausdom. [6]Hussey, God’s operations of grace but no offers of His grace, 15.Hussey: het aanbod van genade is het ‘in bezit stellen’ van genadeHussey’s grootste bezwaar tegen de term én de praktijk van het algemene aanbod van genade formuleert hij als volgt:Met de uitdrukkingen aanbod van genade, het aanbieden van Christus en van de zaligheid aan zondaren, moeten ze bedoelen dat ze de genade zelf en de zaligheid zelf – dat wil zeggen, het waar en zaligmakend deel hebben aan Christus, evenals de leer over Christus – moeten maken tot een aanbod, voorstel, transactie of overeenkomst; en dat mensen zalig kunnen worden door dit aanbod te aanvaarden en de zogenoemde genademiddelen te benutten. [7]Hussey, 18.Hussey zegt dus dat degenen die een algemeen aanbod van genade preken, denken dat ze Christus daadwerkelijk in bezit kunnen geven aan hun hoorders. Hij vraagt zich af:Beroven ze zo de Heere Zelf niet als het gaat over de werkingen van Zijn Heilige Geest? (Mal. 3:8). Ontkennen ze hiermee in feite niet Zijn krachtdadige genadewerk, terwijl ze een uiterlijk vertoon maken van een krachteloos, incompetent, zwak en nutteloos aanbod van genade? Beperkt deze redenering de werkingen van de Heilige Geest niet tot louter algemene en uiterlijke werkingen? [8]Hussey, 20-21.Hussey noemt het verbinden van de verlossing met daden van de mens regelrecht arminianisme. [9]Hussey, 22. Predikanten moeten zich ver houden van arminiaanse uitspraken (zoals het ‘aanbod van Christus’ en ‘aanbod van genade’) die de krachtdadige (effectieve) genade van God verduisteren. [10]Hussey, 262. Hussey ziet het aanbod van genade als het aanbieden van de genadewerkingen van de Heilige Geest, het aanbieden van wedergeboorte, een nieuw hart en een nieuwe wil. [11]Hussey, 56. Hij verwart het aanbod van genade dus met het ‘in bezit stellen’ van genade.Preek niet het aanbod van genade, maar de leer der zaligheidHussey is het ook niet eens met hen die zeggen dat het aanbod van genade een middel is waaraan de Heilige Geest Zich verbindt om zondaren ook inwendig, krachtdadig te roepen. De Geest werkt niet mee met het aanbod dat een mens doet. Hij kan de prediking – niet als aanbod, maar als verkondiging – wel gebruiken als een werk dat vooraf gaat aan het Evangelie (Hussey verwijst hierbij naar Johannes 5:4). [12]Hussey, 45.Het werk van de Geest moet dus centraal staan, niet het Evangelie. Predikanten moeten de Vader en Christus prediken, en daarbij de Geest verheerlijken als de Bron van leven in de ziel. Dat is, vervolgt Hussey, voor velen een middel tot bekering, in tegenstelling tot het aanbieden van ‘een aanbod van ik weet niet wat’, wat velen misleidt en niemand bekeert. [13]‘Oh, to exalt the Spirit while preaching the Father and Christ, as the fountain of life and motion in the soul, is a means of conversion to many; but propounding an offer of I know not what, while all the glorious Mystery of God and Christ are veiled by the very tender and proposal of this mock benefit, is a means to delude many, but convert none, to strengthen none, or work the saving ability, no not in one soul. The Spirit Himself must be the strengthening principle of my soul’s faculties, Rom.8:13, as well as the Author of its renovation, to cause me to act in a saving embrace of Christ by faith.’ Hussey, 56.Wat moet een predikant volgens Hussey dan wel preken? De leer van de zaligheid. [14]‘The one general solution to the question is this, we must preach the doctrine of Salvation to all sinners openly within the hearing; and must preach Salvation included in the doctrine, which is the gift of God, to the elect alone, who are hid among them. But as to propounding an offer, either of the Doctrine or Salvation, it is a form of man’s devising; and because of the evil nature of it, as I shall show hereafter, we must do it in no respect.’ Hussey, 87. Aan iedereen moet, volgens het gebod van Christus, het Evangelie worden verkondigd (Mar. 16:15). Dat Evangelie is een algemene aansporing om de gezonde leer te aanvaarden. Dat is wat een natuurlijk mens kan, en de verwerping deze leer is gevaarlijk.Hoewel de Geest de verlossing door het bloed van Christus alleen aan de uitverkoren toepast, hebben niet-uitverkorenen er wel baat bij om het Evangelie te aanvaarden. Hele landen worden gestraft met oorlogen, ziekten en natuurrampen doordat ze dit niet doen, aldus Hussey. [15]Hussey, 98-99. Als het Evangelie ook aan niet-uitverkorenen wordt gepreekt, fungeren zij als bladeren die de vruchten beschutten en beschermen, en als een brug waarlangs het Evangelie effectiever kan worden doorgegeven aan de uitverkorenen. Niet-uitverkorenen, die de leer wel aanvaarden, maar bij wie dat niet samengaat met de verlossing, zorgen dus voor een bepaalde orthodoxie waarbinnen de uitverkorenen makkelijker bereikt kunnen worden. [16]Hussey, 102-3.We moeten dus de leer van de zaligheid prediken, zo zegt Hussey, met het oog op Gods barmhartigheid voor de uitverkorenen en met het oog op Gods gerechtigheid voor de niet-uitverkorenen. [17]Hussey, 108. Het is de taak van predikanten om van Christus te getuigen, niet om Christus aan mensen aan te bieden. Hussey wijst op Handelingen 8:25: Petrus en Johannes getuigden en verkondigden het woord van de Heere. [18]Hussey, 109.Bij Hussey staat het geloof niet centraalHussey is er huiverig voor om het geloof een actieve rol toe te kennen. Hij leert ‘Election-Union’, de gedachte dat de uitverkorenen al in de eeuwigheid met Christus zijn verenigd, op het moment dat God tot de uitverkiezing besloot. [19]Hussey, 123. Hier zien we de invloed van het antinomianisme, dat de rechtvaardiging van eeuwigheid leert en dus niet de rechtvaardiging door het geloof.Net als de antinomianen ziet Hussey het geloof als een bekendmaking van de rechtvaardiging, zodat de mens ook zelf mag weten dat hij al van eeuwigheid gerechtvaardigd is. [20]Hussey, God’s operations of grace but no offers of His grace, 325. Het aanbod van genade en de aanbieding van Christus gaat daar volgens Hussey lijnrecht tegenin. Hij beschouwt dit als een leer en een prediking die ingaat tegen deze leer van de ‘verkiezingsvereniging’ en de leer van de uitverkiezing, en dat om meer eer te geven aan het geloof als daad van de mens. [21]‘Now offers of Christ do stand directly with the anti-union doctrine, and the anti-election doctrine, and the anti-comprehending doctrine; and all to give more honour to Faith, the creature’s act, than they give to the Father’s own act in Election-Grace.’ Hussey, 125. Hussey gaat zelfs zo ver dat hij zegt dat het uiteindelijk niet uitmaakt of een mens gelooft of niet. De verlossing ligt namelijk vast in Christus:We moeten het Evangelie prediken zoals het is, door een verlossing die de uitverkorenen van God in Christus hebben, die door Hem werd volbracht en tot stand gebracht, zelfs voordat ze geloofden of ooit van Zijn naam hoorden. (…) Daar in Christus ligt het vast en zeker, of we nu geloven of niet. Want ‘als wij niet geloven, [22]Hussey citeert uit de King James vertaling van de Bijbel, waar staat: ‘als wij niet geloven’ (If we believe not, yet he abideth faithful: he cannot deny himself). In de Nederlandse Statenvertaling staat ‘indien wij ontrouw zijn’. blijft Hij toch getrouw; hij kan Zichzelf niet verloochenen’, 2 Tim. 2:13. [23]Hussey, God’s operations of grace but no offers of His grace, 128.Aanbod en uitverkiezing passen niet bij elkaar volgens HusseyWe mogen Christus niet zomaar aan iedereen verkondigen, meent Hussey. Hij mag alleen aan de uitverkorenen worden gepreekt. [24]‘Christ is not sent but to the lost sheep of the house of Israel, Matt.15:24; and must we still preach him without concerning ourselves, whether we preach him to the elect or the non-elect? “If our gospel be hid, it is hid to them that are lost.” 2 Cor. 4:3.’ Hussey, 255. Het Evangelie is een boodschap, niet een aanbod. Niemand heeft de vrije wil om het aanbod van het Evangelie, waar sommigen het over hebben, aan te nemen. ‘Want God bevrijdt de wil niet door een aanbod van genade, maar door een werking van genade. Laat mij dan de punten van genade prediken, zoals die in Gods handen liggen, en niet afdwalen in een pakket aanbiedingen die binnen de grenzen van het schepsel liggen.’ [25]Hussey, 286.Hussey vindt predikanten die geloven in de uitverkiezing en toch een aanbod van genade preken niet consistent. Als je dan gelooft in de uitverkiezing en ervan overtuigd bent dat genade een geschenk van God is, preek dan ook over de wedergeboorte door de Heilige Geest, over de krachtdadige roeping door God als een passief werk en over Zijn onweerstaanbare genade die de wil overwint. Waarom zou je iets goeds als de uitverkiezing voor ogen houden en iets slechts in je mond nemen, zoals de leer van het aanbod van genade, dat er niets mee te maken heeft? zo vraagt Hussey zich af. Hij vindt arminianen en neonomianen consistenter, want die preken een aanbod van genade, maar geloven ook in de algemene verzoening. [26]Hussey, 298-99.Hussey’s BijbeluitlegHussey is dus fel tegen het aanbod van genade. Hoe ziet hij dan de Bijbelteksten die zo duidelijk de genade aanbieden aan iedereen die het leest of hoort? Volgens Hussey worden de betreffende Bijbelteksten verkeerd uitgelegd. Ik wil kort laten zien hoe Hussey de drie bekendste teksten in dit verband zelf uitlegt. Het gaat om Openbaring 22:17, Jesaja 55:1 en 2 Korinthe 5:20.‘De Geest en de bruid zeggen: kom’Als eerste dus Openbaring 22:17: ‘En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet.’ Dit is volgens Hussey geen aanbod van genade aan iedereen; het wordt alleen gezegd tegen gelovigen. Het water waar het hier over gaat, stroomt in het nieuwe Jeruzalem (vers 1-2). Het dorsten naar dit water vindt plaats als er geen vervloeking meer zal zijn (vers 3), wanneer de gelovigen het aangezicht van God zullen zien (vers 4), wanneer er geen nacht meer is (Openb. 21:23) en wanneer de engelen gestuurd worden om te tonen wat haast geschieden moet (Openb. 22:6). [27]Hussey, 234-37. Hussey vervolgt:En dan komt de uitnodiging, wanneer de kerk volledig tot bruid is gemaakt en geschikt is om zich bij de Heilige Geest aan te sluiten en te zeggen: ‘Kom.’ Maar heeft de kerk deze glorieuze hoogte al bereikt? Is het Nieuwe Jeruzalem uit de hemel neergedaald? Want waar Openbaring 21 haar staat en bouwwijze beschrijft (haar bruidsstaat en haar triomferende staat), daar zet Openbaring 22 haar vermaak en vreugde in Christus uiteen. [28]Hussey, 237.Zijn er echt mensen die hun aanbod van genade verantwoorden met deze tekst? Hussey wijst hen naar Openbaring 22:11, waar staat: ‘Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde.’ Zoals we deze tekst niet letterlijk moeten nemen door te zeggen dat mensen in de zonde mogen blijven liggen, zo mogen we ook vers 17 niet gebruiken om het aanbod van genade te rechtvaardigen. Predikanten, zo vervolgt Hussey, gebruiken Mattheüs 11:28 toch ook niet om te zeggen dat iedereen die met wereldse zaken belast is bij Christus moet komen? Zoals Martha bij Christus komt in Lukas 10:40, alleen druk met haar dienen. Nee, als de bruid bij Christus komt, zal alle last en vuilheid verdwenen zijn. [29]Hussey, 237-38.‘O alle gij dorstigen’Als tweede tekst waarop voorstanders van het aanbod van genade zich beroepen, behandelt Hussey Jesaja 55:1: ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.’ Dit gaat over de tijd van Jesaja, zegt Hussey; het is een profetie die geldig is tot aan de komst van Christus.Daarnaast is ‘komen’ een uitnodiging, geen aanbod. [30]Hussey, 238-39. Een predikant gaat toch niet uitnodigen tot een vat met water en dan niets uitdelen? Hij gaat uitdelen, maar alleen wat hij kan. Het water dat uitgedeeld kan worden, bestaat volgens Hussey uit Christus’ verordeningen, de beloften en de geestelijke ervaringen van de predikant zelf. Die kunnen en moeten ze uitdelen. [31]Hussey, 240.We zien hier opnieuw dat Hussey het aanbod van genade verwart met het ‘in bezit stellen’ van genade. Een predikant kan inderdaad Gods genade niet in iemands hart leggen. En omdat Hussey dat ziet als het aanbod van genade, kan er dus geen aanbod van genade zijn. Predikanten mogen wel preken over de bevindingen van Gods kinderen, zodat hoorders zich hieraan kunnen spiegelen. En tegen mensen die kenmerken van echte genade vertonen, de uitverkorenen, mogen ze ronduit zeggen: ‘Het is voor u.’ Hussey legt uit:We moeten de beker van de zaligheid in de hand van iedere dorstige geven. Want de hand en de dorst gaan wezenlijk samen (zie Ps. 36:9). Want de hand waarover ik spreek, is het geloof van het nieuwe schepsel, dat door de Heilige Geest is gewerkt. We moeten Christus niet aanbieden vanuit de gedachte dat Hij tijdens dat aanbod genade zal bewerken. We moeten de dienst van Christus verrichten, wetende door wat we in onze bediening aan onze eigen ziel hebben ervaren, dat de Heilige Geest de hand heeft gevormd en voorbereid, en dat Hij genade bewerkt. Laten we daarom de beker, het water, de wijn en de melk in de hand van het gewerkte geloof plaatsen, en ronduit tegen de uitverkorenen zeggen: het is voor u, voor u en voor u! [32]Hussey, 241.Hussey leert dus een rijk Evangelie voor de uitverkorenen. Het gaat erom dat er dorst merkbaar is, want als die ontbreekt, hoeft er ook geen water aangeboden te worden. Hussey haalt dan Mattheüs 15:26 aan: ‘Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen.’‘Laat u met God verzoenen’Als laatste kijken we naar 2 Korinthe 5:20: ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen.’ Hoe we dit uit moeten leggen, blijkt volgens Hussey uit het eerste vers van het volgende hoofdstuk: ‘En wij als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben’ (2 Kor. 6:1). Het gaat om Paulus en Timotheüs als medearbeiders, niet alsof een predikant samenwerkt met Christus Zelf.Daarnaast gaat de tekst volgens Hussey over een nieuw geboren mens die Christus als Koning aanvaardt in zijn leven. Deze boodschap is niet gericht aan zondaren, maar aan de geheiligden in Korinthe (1 Kor. 1:2) en al de geheiligden die in Acháje zijn (2 Kor. 1:1). Die aanspraak wordt bevestigd in 2 Korinthe 5:18, waar Paulus spreekt over ‘ons’ die verzoend zijn. De context leert ons dus dat 2 Korinthe 5:20 geen aanbod van genade aan onverzoende zondaren kan zijn. Het gaat hier volgens Hussey niet om het eerste komen tot Christus; het is een oproep aan gelovigen om zich opnieuw te laten verzoenen. [33]Hussey, 242-44; Zie ook: Hussey, 303-8 waar hij opnieuw op deze tekst ingaat.UitnodigingenNodigt Jezus in Mattheüs 11:28 niet iedereen uit om tot Hem te komen? Hussey legt dit uit als een oproep om fysiek naar de Heere Jezus toe te komen. Het woord ‘kom’ is in het Nieuwe Testament veel vaker een natuurlijke en plaatselijke handeling dan een geestelijke en mentale handeling, licht hij toe. [34]‘Nevertheless “come” is much oftener used in the New Testament of a natural and local act, than of a spiritual and mental act.’ Hussey, God’s operations of grace but no offers of His grace, 312.Hussey bespreekt dan een aantal teksten in de Evangeliën om te bewijzen dat ‘komen tot Christus’ gaat over de mensen die op dat moment in die tijd naar Hem toe komen (Matth. 19:14, Mar. 2:18, Mar. 5:15, Mar. 2:3, Joh. 1:46, Joh. 21:12). Ook in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft (Matth. 22:4, Luk. 14:17) verklaart hij de oproep om te ‘komen’ als aansporing om onder de genademiddelen te komen, natuurlijk en plaatselijk. De oproep om ‘tot Christus te komen’ is in onze tijd onzin, zegt Hussey, want Christus is niet meer op aarde, maar in de hemel. [35]Hussey, 317.Alleen in gevallen waar het vanuit de context heel expliciet duidelijk is, wil Hussey ‘komen’ opvatten als een geestelijk komen tot Christus (hij verwijst daarbij naar Joh. 6:35, Joh. 6:44, Joh. 6:65, Joh. 7:37). [36]Hussey, 311. Op deze manier legt hij teksten als Mattheüs 11:28 en Johannes 5:40 dus uit als oproep om op een natuurlijke en plaatselijke manier (lichamelijk) tot de middelen van de genade te komen.Predikanten kunnen mensen niet uitnodigen tot de zaligmakende genade, maar alleen tot de bronnen van zaligmakende genade. Je kunt mensen immers niet oproepen tot iets wat ze niet kunnen. [37]Hussey, 329. Predikanten moeten mensen niet uitnodigen om tot Christus te komen, maar onderwijs geven over de weg van Christus, aangezien Christus de weg is van de Vader naar ons, en van ons door Hem weer naar de Vader. Dat is volgens Hussey de manier om hen in waarheid tot de hemel en de verlossing te bekeren. [38]Hussey, 331.Voorstanders van het aanbod van genade verwarren volgens Hussey de uitnodiging van zondaren tot zaligmakende genade met de uitnodiging van zondaren tot de middelen van genade. Iedereen mag worden uitgenodigd tot de uitwendige genade, maar over de inwendige (effectieve) genade mag men alleen horen hoe die werkt in de uitverkoren zondaren. [39]Hussey, 334.Vermaningen en aansporingenEen vermaning of aansporing aan zondaren om tot Christus te komen, is iets anders dan een uitnodiging en dus ook iets anders dan een aanbod. [40]Hussey, 342-43. Toch, zegt Hussey, mogen predikanten mensen niet aansporen om als niet-wedergeboren mensen en zondaren tot Christus te komen en in Hem te geloven. [41]Hussey, 344.Om dit standpunt vol te houden, moet Hussey wel iets met de oproep tot bekering en geloof door Johannes de Doper en de apostelen. Volgens hem is dit een oproep tot wettische bekering en natuurlijk geloof. Het is geen aansporing om tot Christus te komen om behouden te worden. Het is geen geloven in de Persoon van Jezus, maar een geloven in het getuigenis van Jezus. Predikanten moeten volgens Hussey hun hoorders alleen aansporen tot de dingen die binnen ons natuurlijke vermogen liggen. [42]Hussey, 346-47. Dit geldt dus ook voor de oproep tot bekering. Dat is een oproep tot morele bekering, niet tot geestelijke bekering.Alleen als de apostelen het werk van de Geest opmerkten (als ze ervaarden dat er wedergeborenen onder hun gehoor waren), deden ze een aansporing tot waarachtige bekering en zaligmakend geloof. [43]Hussey, 354. Zo legt Hussey ook de preek van Petrus in Handelingen 2 uit. De bedoeling van zijn preek was om Gods uitverkorenen aan het licht te brengen en de Geest op hen te laten vallen. De nadruk ligt volgens Hussey op het onderwijzende element van de preek, niet op de vermaningen. Pas toen Petrus zag dat de Geest krachtig werkte onder de hoorders zei hij: ‘Bekeert u.’ [44]Hussey, 349.Hoe kan ik dan het voorbeeld van deze vermaning nemen, vraagt Hussey, en zeggen: ‘Bekeert u en gelooft en gij zult gered worden’, zonder dat ik weet of de harten van mijn hoorders door God zijn aangeraakt of aangeraakt zullen worden? [45]Hussey, 352. Daarom moeten predikanten nooit aansporen tot geestelijke en bovennatuurlijke daden en niet meegaan in het pausdom of het arminianisme, die de geestelijke en wettische handelingen met elkaar verwarren. [46]Hussey, 365-66. Aansporingen moeten volgens Hussey leerzaam en leerstellig zijn, verklarend en openbarend, zoals de Schrift duidelijk laat zien. [47]Hussey, 368. Oproepen tot geloof, bekering, berouw, ellendekennis en het belijden van je onmacht, de oproep om te smeken om vergeving en genade, om geen rust te hebben voordat je Christus hebt gevonden, om je met Christus te laten verzoenen – dit zijn allemaal oproepen tot wettische werken en dus niet Bijbels. [48]Hussey, 382-90.In de Bijbel worden onbekeerden volgens Hussey niet aangespoord tot enige plicht, want een plicht vervullen kunnen ze niet van zichzelf, maar alleen door Gods genade. Een vermaning, aansporing of oproep kan volgens Hussey alleen bij een zondaar binnenkomen als ‘een stukje heilig handwerk, verweven met het geheimenis van genade (1 Kor. 2:7)’. Niet door hen aan te sporen tot enige plicht, maar doordat er ‘een evangelische geur wordt uitgestort op hun geest’. [49]‘Exhortation, if it be right, may come in as a piece of holy needle-work, interwoven with the Mystery of Grace, 1 Cor. 2:7; for so the Apostle’s exhortations were, and not an exhortation of the saints themselves to any duty, but as there was an evangelical savour shed abroad upon their spirits and discourses. But now men content themselves with so cold and legal a form of exhortations, and so impertinently carried off from Scripture-modules, that even while they give us the Ten Commandments, they are so afraid of the Gospel in that part of a sermon, as they leave out the very preface to the Ten Commandments, “I am the Lord thy God.”’ Hussey, 391.ConclusieConcluderend kunnen we zeggen dat Hussey heel logisch redeneert vanuit de eeuwige besluiten van God. Vanuit dat perspectief legt hij alle Bijbelteksten uit. Hij is tegen het aanbieden van genade, omdat de hoorders dat volgens hem zullen opvatten als de leer van de algemene verzoening. Ook kunnen ze denken dat ze dit aanbod dan zelf, uit vrije wil, in eigen kracht kunnen aannemen. Bovendien ziet hij het aanbod van genade als Christus daadwerkelijk aan mensen geven (in bezit stellen) en dat kan een predikant niet. Voorgangers moeten dus geen aanbod van genade preken, maar de leer uitleggen. Ze mogen Christus alleen aan de uitverkorenen verkondigen en alleen de uitverkorenen tot Christus nodigen.Zoals we gezien hebben, maakt Hussey onderscheid tussen wettische en geestelijke bekering en tussen natuurlijk en zaligmakend geloof om zo de oproepen tot bekering en geloof in het Nieuwe Testament te kunnen uitleggen. Hij zegt dat alle mensen opgeroepen worden tot wettische bekering en natuurlijk geloof en dat alleen de uitverkorenen opgeroepen worden tot geestelijke bekering en zaligmakend geloof in Christus. Zo worden we door Hussey ten diepste op onszelf aangewezen. We moeten eerst weten of merken dat de Heilige Geest ons de wedergeboorte geschonken heeft. Pas dan gaan de oproepen en vermaningen om tot Christus te komen voor ons gelden.De Westminster belijdenissen en de puriteinen leren iets heel anders. Hoe is het mogelijk dat Hussey dat allemaal terzijde legt? Hussey toont zich in zijn voorwoord een breed en grondig lezer. Gaandeweg is hij tot de overtuiging gekomen dat menselijke getuigenissen tekortschieten in vergelijking met de Schrift zelf. Hij zegt dat Christus hem in zijn eerdere werk leidde tot een dieper begrip van Gods liefde en de werking van de Geest, wat hem sterkte in zijn bediening en afstand deed nemen van het subtiele arminianisme dat hij in veel theologische werken bespeurde. Daarom waagde hij zich aan moeilijke onderwerpen zonder in aanmerking te nemen wat anderen daar al eerder over schreven. Zijn vertrouwen lag niet in menselijke bronnen, maar in het Woord der waarheid. [50]Hussey, 8-9.Zo neemt Hussey in reactie op de gevaren van zijn tijd een extreme positie in die zo ver afstaat van de Reformatie en Calvijn dat dit de titel hypercalvinisme wel verdient (met de kanttekening dat het eigenlijk een verwarrende term is, maar zo wordt deze dwaalleer nu eenmaal genoemd). In Engeland heeft deze leer tot veel discussie geleid. Deze strijd is de Modern Question gaan heten. Voetnoten (50) Tagged:Algemeen aanbodBijbelse onderbouwingHypercalvinisme Vorige Het hypercalvinisme: geen aanbod van genade Volgende De ‘Modern Question’: is het ieders plicht om te geloven?