Herman Witsius en zijn poging om vrede te stichtenNaast Robert Traill probeerde ook de Nederlandse Herman Witsius een middenpositie in te nemen. Hij werd gevraagd om te bemiddelen in de tweede periode van het antinomiaanse conflict.Van den Brink noemt twee redenen waarom Witsius waarschijnlijk gevraagd is om te bemiddelen. [1]G.A. van den Brink, Herman Witsius en het antinomianisme: met tekst en vertaling van de Animadversiones Irenicae, Publicaties van het Instituut voor Reformatieonderzoek 2 (Apeldoorn: Instituut voor Reformatieonderzoek, 2008), 127. Ten eerste is hij in 1685 enkele maanden in Londen geweest. Het is goed mogelijk dat hij diverse personen die enkele jaren later een rol zouden spelen in de antinomiaanse conflicten toen persoonlijk heeft ontmoet en gesproken. Ten tweede was hij internationaal bekend en gewaardeerd vanwege zijn boek over het verbond, De Oeconomia Foederum.Witsius neemt een middenpositie inWitsius wordt een irenicus genoemd, iemand die de vrede wil bewaren en wil bemiddelen om vrede te bereiken. Zijn lijfspreuk van was: ‘Eenheid in het noodzakelijke, vrijheid in het niet noodzakelijke, in alles voorzichtigheid en liefde.’ [2]‘In necessariis unitas, in non necessariis libertas, in omnibus prudentia et caritas’ Brink, 128. Het resultaat van Witsius’ bemiddelingspoging is zijn boek Animadversiones Irenicae, uitgegeven in 1696. De volledige titel luidt: Overwegingen ten behoeve van de vrede met betrekking tot de meningsverschillen die onder de ongelukkige benamingen van twisten der antinomianen en neonomianen nu in Engeland heersen. [3]‘HERMANNI WITSII ANIMADVERSIONES IRENICAE, ad CONTROVERSIAS, Qua, sub infaustis ANTINOMORUM ET NEONOMORUM NOMINIBUS in Brittania nunc agitantur’ Brink, 175.Het is interessant om te zien dat zowel de Marrow-men als hun tegenstanders zich op Witsius beroepen. Ook John Gill, die in de 18e eeuw de preken van Crisp opnieuw uitgeeft en een rol speelt in het hypercalvinisme, verwijst vaak naar hem. [4]Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 128-29. Blijkbaar heeft Witsius de standpunten van beide kanten goed en eerlijk verwoord en neemt hij inderdaad een middenpositie in.Witsius pleit voor mildheidAan het begin van zijn voorrede zegt Witsius dat die mensen misschien wel het gelukkigste zijn die ‘niets weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd en die naar de voorschriften van het Evangelie op gematigde, rechtvaardige en vrome wijze leven en van de ongeoorloofde ruzies van de theologen zelfs niet hebben gehoord’. [5]Herman Witsius, ‘Animadversiones Irenicae’, in Herman Witsius en het antinomianisme: met tekst en vertaling van de Animadversiones Irenicae, Publicaties van het Instituut voor Reformatieonderzoek 2 (Apeldoorn: Instituut voor Reformatieonderzoek, 2008), 2-3. Evenals Robert Traill vindt Witsius dat de strijd tussen theologen veel te fel wordt gevoerd. Theologen zouden met wijze mildheid moeten reageren, zichzelf gering moeten achten en de ander voortreffelijker. Dan zullen ze ‘beseffen dat het niet past bij de gewichtigheid van een theoloog om op lichtzinnige en hatelijke wijze de degens te kruisen over punten en komma’s, terwijl er over de zaak zelf maar weinig of misschien helemaal geen verschil van inzicht is’. [6]Witsius, 5.Witsius geeft aan dat hij geen reden heeft om voorkeur te hebben voor één van de partijen (antinomianen en neonomianen). Zo benadrukt hij zijn onpartijdigheid. [7]Witsius, 8. We zullen zien dat hij bezwaren heeft naar beide kanten en dus een middenpositie inneemt. Wat opvalt, is zijn verzoenende toon en zijn welwillendheid om niet over woordgebruik te vallen, maar uitspraken positief op te vatten. Wel merkt hij herhaaldelijk op dat het verstandig is om uitdrukkingen uit de Bijbel te gebruiken in plaats van de onenigheden te vermeerderen door het gebruik van andere uitdrukkingen. [8]Zie bijv.: Witsius, 23,44-45. Ik ga niet alle onderwerpen die Witsius aanroert in detail beschrijven, maar richt me op zijn mening over een aantal hoofdpunten van het antinomianisme en neonomianisme.Witsius weerlegt het antinomianisme: geen vermenging verwerving en toepassingWitsius neemt duidelijk afstand van het leerstellig antinomianisme. De antinomianen maken geen goed onderscheid tussen de verwerving en de toepassing van de zaligheid. Ze wijzen alle menselijke daden af in de toepassing van de zaligheid, dus ook de niet-verdienstelijke werken als geloof en bekering. Hierin gaan ze zo ver dat ze zeggen dat het geloof niet noodzakelijk is voor de zaligheid; de uitverkorenen zijn immers al gerechtvaardigd in de eeuwigheid, door de uitverkiezing van God. Witsius is het hier niet mee eens:Door de verkiezing als zodanig geschiedt er geen enkele toepassing. Want de verkiezing is een inblijvende daad van God, waarvan het eigenlijke gevolg alleen maar is: de zekerheid dat het zal gebeuren. Zo is het met alle besluiten van God, dat zij op zichzelf geen enkele verandering in het onderwerp teweeg brengen. Elk daadwerkelijk bestaan van een zaak geschiedt door de almachtige uitvoering van het besluit.De uitvoering van het besluit bestaat in het voortbrengen van de zaak waartoe besloten was, wat gebeurt uit kracht van de eeuwige wil van God waardoor God gebiedt dat de betreffende zaak op dat bepaalde tijdsmoment ontstaat. De eeuwige wil wordt dan eerst uitgaande in die daad waardoor de zaak ontstaat. Kortom, uit de verkiezing tot genade en heerlijkheid volgt slechts dit dat de mens die zo is uitverkoren, op een vastgestelde tijd wordt toegelaten tot het deelhebben aan de genade en de heerlijkheid. Voordat de volheid van deze vastgestelde tijd om het besluit uit te voeren gekomen is, brengt de uitverkiezing Gods geen enkele werkelijke verandering in de uitverkorene teweeg. [9]Witsius, ‘Animadversiones Irenicae’, 62-63.De noodzaak van wedergeboorteOok een uitverkorene is dus voor zijn wedergeboorte dood in zonden en misdaden en onderworpen aan de vervloeking van de wet. Dat betekent dat er tussen verworpenen en uitverkorenen geen enkel verschil is, totdat ‘zij uit kracht van de verkiezing Gods en van de voldoening door Christus voor hen, zeker uit deze ellendige staat op de vastgestelde tijd zullen worden bevrijd’. [10]Witsius, 63. Dat is het moment van de krachtdadige roeping en wedergeboorte waardoor de uitverkorenen metterdaad met Christus worden verenigd, getrokken worden uit de macht van de duisternis en overgebracht in het koninkrijk van de geliefde Zoon van God. [11]Witsius, 66.Er wordt dan, zegt Witsius, een beginsel van geestelijk leven ingestort dat zich in de eerste plaats vertoont in het verstand (zie 2 Kor. 4:6). Met de verlichte ogen van het verstand zal zo iemand niet alleen de algemene waarheid van het Evangelie gaan begrijpen, maar ook oog krijgen voor zijn eigen zondigheid, de strengheid van Gods gerechtigheid en zijn eigen onmacht om uit de ellende te komen. ‘Het kan niet anders of hieruit ontstaat verslagenheid in zijn ziel; verdriet over de zonden die hij heeft begaan, dat hij God heeft gekrenkt; wanhoop aan zichzelf en aan de andere schepselen, en vervolgens dit bange gebed: Ik ellendig mens! Wie zal me verlossen!’ [12]Witsius, 67. Aan zo’n ziel gaat de Zaligmaker zich openbaren, zegt Witsius:Aan een zodanig bevende ziel vertoont zich de welwillende Zaligmaker Jezus als Hij met alle overvloed van Zijn genade en heerlijkheid Zich zo vrijwillig en welwillend aanbiedt aan allen die naar deze overvloed verlangen. En Hij biedt ze niet alleen aan, maar Hij nodigt ook vriendelijk uit ze te omhelzen en Hij getuigt bewogen; en terwijl de Geest inwendig door Zijn verborgen krachtdadige werking het binnenste van het hart binnendringt, neemt Jezus zowel het verstand als de wil door innemende kracht in. Hierdoor gebeurt het dat de ziel die door de glans van dit hemelse licht wordt omstraald, zozeer wordt ingenomen dat ze Jezus met alle kracht als Zaligmaker aanneemt, en dit onwaardeerbare geschenk door deze zelfde aanneming vast en onherroepelijk maakt. Dit is het geloof van de uitverkorenen Gods, waarvan de Heilige Schrift overal de heerlijkheid prijst. [13]Witsius, 67-68.De Heilige Geest vernieuwt dus het verstand en de wil, waardoor de zondaar Christus aanneemt. Pas dan heeft hij de gerechtigheid die Christus voor ons heeft vervuld ook daadwerkelijk in bezit. ‘Ooit was die al wel in de verborgen raad van God op onze rekening gesteld, maar deze wordt nu metterdaad tot bezit aangeboden in de krachtdadige roeping en ze wordt met zaligmakende vrucht ons bezit, nadat we haar door het geloof hebben aangenomen.’ [14]Witsius, 68. We moeten dus, zegt Witsius, ook de uitverkoren mensen door de schrik des Heeren tot het geloof proberen te bewegen. We mogen hen niet (zoals de antinomianen doen) sussen met de overtuiging, dat als ze maar uitverkoren zijn, er toch geen zonde is die God hun nog toerekent, zelfs niet als ze ronduit misdadig leven. [15]Witsius, 69-70.Vereniging met Christus door het geloofAan de ene kant benadrukt Witsius dus dat de verwerving én de toepassing Gods werk zijn. Tegelijkertijd beklemtoont hij dat de mens ingeschakeld wordt en door de vernieuwing van zijn verstand en wil daadwerkelijk gaat geloven [16]Vergelijk DL III/IV.12: ‘En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’ en pas dan ook Christus in bezit krijgt.Toch is dat voor Witsius niet een dogmatische volgorde, want hij zegt elders: ‘omdat het geloof een daad is die voortvloeit uit het beginsel van geestelijk leven, is het duidelijk dat in een zekere zin kan worden gezegd dat een uitverkorene waarlijk en werkelijk met Christus is verenigd voorafgaand aan het metterdaad geloven’. [17]Witsius, ‘Animadversiones Irenicae’, 73. Maar de wederzijdse vereniging van de kant van de uitverkorene ‘waardoor de ziel tot Christus gaat, zich aan Hem verbindt, Hem toe-eigent en gewillig en op de juiste wijze zich aan Hem vastklampt zonder enige onenigheid, geschiedt door het geloof’. [18]Witsius, 73.Dat is geen eenmalige daad. De uitverkorene neem Christus ‘zo vaak en op welke wijze Deze in het Evangelie wordt aangeboden, met de grootste gewilligheid aan, berust op Hem, verlaat zich op Hem en geeft zich aan Hem over. En ten slotte, na al deze zaken, nu er een wederzijdse vereniging met Christus blijkt te zijn, roemt hij dat hij in Christus is en verheugt zich in Hem op het alleraangenaamst.’ [19]Witsius, 118.Rechtvaardiging door het geloofWitsius laat keer op keer doorschemeren dat hij niet over precieze formuleringen van de verschillende partijen wil vallen. Zo zegt hij bijvoorbeeld over de eerste werkingen van Gods genade in de wedergeboorte:Het is helder dat al deze onderdelen van de toerekening van de gerechtigheid van Christus voorafgaand zijn aan het metterdaad geloven en dat, als u deze voorgaande onderdelen met de naam van rechtvaardiging zou willen aanduiden (al betwijfel ik of de Schrift ons hierin voorgaat), in dat opzicht het geloof zeker een gevolg, een vrucht, een aanduiding en een bewijs van de rechtvaardiging is. [20]Witsius, 130.Toch houdt hij eraan vast dat het geloof niet slechts een bekendmaking van de rechtvaardiging is. In navolging van de Bijbel zegt hij dat de rechtvaardiging uit het geloof en door het geloof is, zoals Paulus overal leert. [21]Witsius, 130-31. We zien in de Bijbel dat niemand zonder geloof God kan behagen of zonder heiligmaking God kan zien.Het toepassen van de zaligheid gaat niet buitenom de mensHet valt niet te ontkennen dat de Bijbel het verbond der genade naar voren brengt met een voorwaardelijke formulering, aldus Witsius. [22]Witsius, 178. Dan vervolgt hij:Er moet worden erkend dat er in deze zin een zekere voorwaarde is in het verbond der genade, in zoverre het betekent een verplichting vanuit Gods wil, die door de mens, overeenkomstig het karakter van dit verbond, moet worden verricht voordat hij kan komen tot het bezit van de volmaakte zaligheid. [23]Witsius, 179.We zagen al eerder dat de zaligheid bij Witsius niet buitenom de mens gaat. Maar dit betekent ook weer niet dat ze afhankelijk is van de mens. Wat de mens moet doen, de werken die nodig zijn, kan hij alleen doen uit kracht van het geestelijke leven dat hem uit genade, door het geloof, geschonken is. Eigenlijk moet je het omdraaien, zegt Witsius. Als de werken niet volgen, heeft deze persoon blijkbaar nooit de zaligheid in bezit gehad:Slechts in de andere betekenis, namelijk dat de werken nodig zijn uit kracht van het leven dat al wegens het geloof geschonken is: degene die geen werken doet, verliest elk recht dat hij had, of beter dat hij scheen te hebben, wegens de uitwendige roeping, ook al zijn de werken dus anderszins geen oorzaak tot de schenking van het leven. [24]Witsius, 181.Witsius verwerpt dus zonder omwegen het antinomiaanse standpunt dat rechtvaardigmaking kan plaatsvinden zonder de mens. Tegelijkertijd belijdt hij dat het volledig Gods genade is, alleen door de verdienste van Christus. Met andere woorden: de antinomiaanse vermenging van verwerving en toepassing van de zaligheid wordt door Witsius afgewezen.Witsius weerlegt het antinomianisme: geen vermenging rechtvaardigmaking en heiligmakingHet andere kernpunt van de leerstellige antinomianen is dat ze de rechtvaardigmaking en de heiligmaking niet duidelijk onderscheiden. Om Gods genade centraal te zetten en weg te blijven van goede werken, willen ze ook in de heiligmaking niet spreken van zonden en de eisen en verplichtingen van de wet. Ook hier neemt Witsius afstand van:Christus aannemen tot rechtvaardiging kan echter slechts als men Hem ook aanneemt tot heiligmaking. Wie Hem aanneemt als een Priester die de zonden uitdelgt, die neemt Hem tegelijk ook aan als Koning om zich aan Hem te onderwerpen en Hem te volgen. [25]Witsius, ‘Animadversiones Irenicae’, 141.Een gelovige kan niet ongestraft zondigenEen gelovige en een losbandig leven gaan dus niet samen. Ook is het niet zo dat een gelovige, iemand die gerechtvaardigd is, ongestraft kan zondigen. God ziet inderdaad geen zonden meer aan tot verdoemenis, maar Hij ziet ze wel aan met een heilig ongenoegen. Hij ziet ze ook aan met toorn, al is dat niet de toorn van een harde Rechter, maar van een ontstemde Vader. Daarnaast brengt de zonde ook bij gerechtvaardigden grote schade aan. Ze zullen de vertrouwelijke omgang met God missen en kunnen die alleen hervinden in een weg van verdriet over hun zonden, gebed en schuldbelijdenis. [26]Witsius, 164-69.Ook na de rechtvaardigmaking ligt er dus wel degelijk een eis om volgens Gods geboden te leven. Het kan gewoonweg niet samen gaan, zegt Witsius, dat iemand een gelovige is en geen goede werken zou willen doen. ‘Niemand gelooft in Christus en niemand neemt Hem door het geloof aan, die niet na het aannemen van Christus geschapen wordt in Christus tot goede werken om daarin te wandelen (Ef 2:10).’ [27]Witsius, 185-86.Goede werken zijn nuttigWitsius benoemt veelvuldig dat gelovigen geen enkel goed werk uit zichzelf kunnen doen, maar alleen door de levendmaking door Christus. Daarom valt hij de antinomianen bij voor zover ze elke veronderstelling van een eigen gerechtigheid wegnemen. Andersom keurt hij het niet goed dat zij het nut van goede werken helemaal afwijzen. Rechtvaardigmaking gaat niet zonder heiligmaking, zegt Witsius. En aan de heiligmaking dragen onze goede werken zeer zeker wel iets bij. [28]Witsius, 194-95.Witsius zegt zelfs: ‘De Schrift leert dat de mens iets moet doen om te komen tot het bezit van de zaligheid die Christus heeft verworven.’ [29]Witsius, 195. Dit moeten we niet uit zijn verband citeren. Witsius benadrukt steeds dat hetgeen wat de mens moet doen, door de Geest van Christus in ons en door ons wordt bewerkstelligd. Verder blijkt uit de context dat hij hiermee vooral wijst naar de zekerheid van het bezit van de zaligheid, die volgt uit goede werken. [30]Zie: Witsius, 199-213.Witsius weerlegt het neonomianismeWe hebben tot nu toe gezien dat Witsius duidelijk afstand neemt van de antinomiaanse leer. Daarmee belandt hij echter niet in de valkuil van het neonomianisme. Hij formuleert heel zorgvuldig en laat de genade van God volledig in het middelpunt staan. Ik wil in het vervolg laten zien hoe hij ook expliciet afstand neemt van het neonomianisme.Verwerving én toepassing zijn de verdienste van ChristusWitsius veroordeelt de opvatting van de neonomianen dat Christus de zaligheid zou hebben verdiend onder een voorwaarde die de mens zelf moet vervullen. Anders gezegd, de verwerving is niet afhankelijk van een daad van de mens, ook niet van het geloof. [31]Witsius, 55. Niet alleen de verwerving van de zaligheid is de verdienste van Christus, zo zegt Witsius, maar ook de toepassing ervan, in de vergeving van de zonden en de gave van geloof en heiligmaking:Daar komt nog bij dat er staat dat Hij voor Zijn uitverkorenen heeft verworven, niet alleen de mogelijkheid van de vergeving der zonden, maar ook de vergeving zelf (Matth. 26:28; Ef. 1:7). Niet onder de voorwaarde slechts dat zij zouden geloven, maar ook heeft Hij verworven dat de Vader hen zou trekken en de genade om te geloven. God zegent ons duidelijk met geen enkele geestelijke zegen dan in Christus (Ef. 1:3), dat wil zeggen: wegens de verdiensten van Christus. En het geloof is ook een schenking; het is één van de meest bijzondere zegeningen (Filip. 1:29); het is dus noodzakelijk dat ook het geloof ons wegens de verdiensten van Christus toekomt. ‘Hij heeft Zichzelf voor onze zonden gegeven, opdat Hij ons uit de huidige boze wereld verlossen zou, naar de wil van God en onze Vader’ (Gal. 1:4).Hij heeft voor de uitverkorenen de zaligheid verdiend, niet slechts op die voorwaarde dat het hun zou welgevallen voortdurend te zorgen voor heiligheid; maar ook de heiligmaking zelf heeft Hij verdiend, als een deel van de zaligheid, als iets dat noodzakelijk voorafgaat aan hun volmaaktheid. ‘Hij gaf Zichzelf voor ons, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Hij Zichzelf een afgezonderd volk zou reinigen, ijverig tot goede werken’ (Tit. 2:14). Voeg daarbij (Ef. 5:25-27): ‘Christus heeft een Kerk uitgekozen en heeft Zichzelf daarvoor overgegeven om haar te heiligen … en om haar Zichzelf heerlijk voor te stellen.’ [32]Witsius, 58-60.Verwerving én toepassing vloeien dus voort uit de verdienste van Christus.Geloof is geen verdienstelijk werkWitsius neemt verder stelling tegen de omschrijving van het geloof als een verdienstelijk werk dat voldoet aan de nieuwe wet van het Evangelie, zoals de neonomianen leren:Verder, niet alleen inzake de rechtvaardiging, maar ook overal elders prijst de Schrift het geloof als een bepaalde afzonderlijke genadegave, die van de andere deugden en van de gehoorzaamheid aan de geboden van Christus en aan de evangelische heiligmaking is onderscheiden. Paulus zegt dat het geloof een vaste grond is der dingen die men hoopt en een bewijs van de zaken die men niet ziet (Hebr. 11:1). Johannes benoemt het geloof als een aannemen van het getuigenis Gods dat Hij getuigd heeft van Zijn Zoon (1 Joh. 5:9; Joh. 3:33); of als het aannemen van Christus Zelf, hiertoe namelijk dat Hij onze Zaligmaker zou zijn (Joh. 1:12). Elders wordt het geloof onderscheiden van de hoop en de liefde (1 Kor. 13:13; 1 Thess. 1:3; 2 Thess. 1:3) zoals het geloof ook van de heiligmaking wordt onderscheiden (2 Thess. 2:13). Ik kan me geen enkele bijbeltekst herinneren waar het geloof wordt omschreven als nauwgezette heiligheid, overeenkomstig de norm van het Evangelie. [33]Witsius, 110.Volgens Witsius kunnen we het geloof op grond van de Bijbel niet zien als iets wat de nieuwe wet van het Evangelie vervult. Zou het geloof een voorwaarde voor de rechtvaardiging zijn die het Evangelie eist, in plaats van de volmaakte gehoorzaamheid die de wet voorheen eiste? Witsius wijst deze gedachte krachtig af en zegt dat hiermee ‘een nieuwe Wet wordt geïntroduceerd, die niet weinig het allerlieflijkste, genadevolle en Christus verheerlijkende karakter van het Evangelie verwoest’. [34]Witsius, 132.De vier dwalingen van het neonomianisme volgens WitsiusVervolgens noemt Witsius vier dwalingen van het neonomianisme: [35]Witsius, 132-34.Het neonomianisme rekent onder geloof ook de hoop op vergeving en Gods liefde, evenals verdriet over de zonde, het voornemen om een nieuw leven te leiden, en kort gezegd, alle daden die bij een oprechte bekering horen. Daarnaast zien neonomianen ook de gehoorzaamheid die vanuit een oprecht geloof getoond wordt als onderdeel daarvan. Eigenlijk beschouwen ze al deze dingen als noodzakelijk en als voorwaarden om door God in genade aangenomen en als rechtvaardig beschouwd te worden. Witsius wijst erop dat de remonstranten hun leer met vergelijkbare woorden uiteenzetten. De Dordtse Synode heeft die leer krachtig verworpen.Het neonomianisme stelt dat dit geloof komt in de plaats van de volmaakte gehoorzaamheid die het wettische verbond eiste. Dit is volgens Witsius onjuist. De volmaakte gehoorzaamheid is door Christus aangebracht en alleen daardoor is de wet vervuld.Het neonomianisme ziet geloof als een daad die wij, met Gods genade, uitvoeren volgens een voorschrift. Op basis van deze daad zou God dan de gerechtigheid van Christus en de vergeving van zonden willen schenken. Het geloof is volgens Witsius echter geen daad, maar een instrument waarmee we Christus’ gerechtigheid ontvangen.Het neonomianisme leert dat het Evangelie van ons eist dat we aan de voorwaarde ‘geloof’ voldoen voordat God ons als rechtvaardig kan beschouwen. Witsius noemt dit onjuist. Volgens hem is de enige voorwaarde voor rechtvaardiging volmaakte gehoorzaamheid, zoals de wet eist. Het Evangelie vervangt die eis niet, maar leert dat Christus als Borg aan de wet heeft voldaan. Het geloof heeft de plicht om die aangeboden voldoening aan te nemen. Volgens Gods genadige instelling, geopenbaard in het Evangelie, worden allen die geloven door het geloof gerechtvaardigd. Dit is volgens Witsius de zuivere leer van de Gereformeerde Kerk.Zo wijst Witsius in duidelijke bewoordingen het standpunt van de neonomianen af dat het geloof een daad van de mens is waarmee deze voldoet aan de nieuwe wet van het Evangelie. Hij typeert het geloof als een instrument waardoor wij Christus en Zijn gerechtigheid, in het Evangelie aangeboden, aannemen. [36]Witsius, 132.Witsius over wet en EvangelieWitsius besluit zijn boek met zijn visie op wet en Evangelie. Hij heeft het hier over het Evangelie in ‘engere zin’. Hiermee bedoelt hij dat het Evangelie alleen uit beloften bestaat. Het is de onvoorwaardelijke tentoonstelling van de zaligheid in Christus. Het laat ons zien wat God in Christus belooft. Het Evangelie beveelt ons in deze definitie zelfs niet om te geloven, te vertrouwen of te hopen op de Heere. Elk voorschrift tot plichtsbetrachting behoort dan tot de wet. [37]Witsius, 225.Dit Evangelie moet in alle rijkdom worden verkondigd, want dan zal de ziel ervan overtuigd raken ‘dat haar zaligheid alleen in Gods genade en in Christus’ voldoening gelegen is, dat ze niets uit zichzelf heeft voortgebracht of ooit kan voortbrengen op grond waarvan ze zich ook maar het minste beetje recht op het leven voor zich zou kunnen verschaffen’. [38]Witsius, 228.Hij benadrukt dat wet en Evangelie tegelijk moeten worden verkondigd. We hoeven dus niet te discussiëren over de volgorde, want:U zult tevergeefs met de schrik der Wet de mensen beangstigen (en zelfs dat zult u nog niet eens bereiken!) als u niet ook Jezus voorhoudt als Degene naar Wie ze moeten vluchten. Gods zaligmakende genade verschijnt nooit aan de mensen, of ze onderwijst ook weldra dat zij de goddeloosheid en de wereldse begeerten moeten afwijzen en dat ze sober en eerlijk en vroom moeten leven hier in de tijd.‘Bekeert u en gelooft het Evangelie’ riep Christus in één adem uit (Mar. 1:15). En Petrus riep: ‘Bekeert u, en laat een ieder van u worden gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden’; en in die eerste toespraak toonde hij dit ‘met vele andere woorden aan en hij spoorde zijn hoorders aan door te zeggen: Word behouden van dit verkeerd geslacht’ (Hand. 2:38,40). Zo vaak de apostelen ergens kwamen om te prediken, verkondigden zij Jezus en Zijn opstanding uit de doden, maar evenzeer bevalen zij de mensen zich te bekeren (…). [39]Witsius, 230-31.Het Evangelie is de bron van het nieuwe leven en is dus onmisbaar om zondaren tot Christus te brengen. Het begin van het nieuwe leven komt volgens Witsius niet voort uit de prediking van de wet, maar uit de prediking van het Evangelie. Het Evangelie is het zaad van onze wedergeboorte. [40]Witsius, 232-33.ConclusieWitsius heeft met zijn boek een heel evenwichtige bijdrage geleverd aan de discussie. We zagen dat Robert Traill de mensen verdedigde die onterecht antinomiaan werden genoemd, zonder door te schieten naar een van beide uitersten. Witsius verdedigde op dezelfde manier juist mensen die in zijn ogen onterecht neonomiaan werden genoemd, onder wie Daniel Williams. [41]Zie: Witsius, 135-40. We zien hier Witsius als vredestichter aan het werk, die een later boek van Williams leest en concludeert dat hij iemand die deze dingen zegt, niet onrechtzinnig wil noemen, ook al heeft hij eerder uitspraken gedaan die onrechtzinnig lijken. [42]Lees meer over de leer van Williams en wat anderen zeggen over het neonomianisme in zijn leer. Witsius formuleert het als volgt:Mijn opvatting is deze: Wie erkent dat alleen de gerechtigheid van Christus de gerechtigheid is waardoor wij voor God bestaan en erkent dat deze door het geloof wordt aangenomen zodat ze de onze wordt; wie erkent dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden, niet door enige waardigheid van het geloof, of door een oorzakelijkheid om zo te zeggen, laat staan door enige verdienste, of omdat het geloof zou komen in de plaats van de volmaakte gehoorzaamheid, maar: krachtens de genadige verordening van God waarin Hij heeft vastgesteld dat Hij degenen die geloven zal rechtvaardigen wegens de gerechtigheid van Christus – God beware me ervoor dat ik zo’n theoloog van onrechtzinnigheid zou beschuldigen, omdat hij misschien het geloof liever een voorwaarde van de rechtvaardiging wil noemen terwijl ik het liever een instrument noem. [43]Witsius, ‘Animadversiones Irenicae’, 139-40.Van den Brink concludeert op basis van Witsius’ boek dat hij grotendeels instemt met de opvattingen van de neonomianen [44]Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 156. en dat hij veel dichter bij het neonomianisme staat dan bij het antinomianisme. [45]Brink, 158. Ik deel deze conclusie niet. Witsius wijst het neonomianisme in sterke bewoordingen af, zoals ik heb laten zien. Hij concludeert echter dat niet iedereen die neonomiaan genoemd wordt ook neonomiaan is. Witsius wil theologen welwillend lezen en niet te snel labels plakken, maar hij neemt wel duidelijk een middenpositie in door zowel het antinomianisme als het neonomianisme in duidelijke bewoordingen en met Bijbelse argumenten af te wijzen. Voetnoten (45) Tagged:AntinomianismeNeonomianisme Vorige Robert Traill verdedigt de protestantse leer van de rechtvaardiging Volgende Het hypercalvinisme: geen aanbod van genade