Andrew Fuller en zijn antwoord op de 'Modern Question'Het was waarschijnlijk Andrew Fuller (1754-1815) die als eerste de term hypercalvinisme gebruikte om deze theologische stroming aan te duiden. [1]Curt D. Daniel, ‘Hyper-Calvinism and John Gill’ (PhD thesis, University of Edinburgh, 1983), 751. Fuller groeide op onder een hypercalvinistische prediking. [2]Thomas J. Nettles, By His grace and for His glory – A historical, theological, and practical study of the doctrines of grace in baptist life, 2de dr. (Grand Rapids, MI: Baker Book House Company, 1990), 108. Daarom is het interessant om te zien waarom hij met het hypercalvinisme heeft gebroken. Hij toont aan waarom het hypercalvinisme niet Bijbels is en wat de gevaren ervan zijn.Fuller schrijft een boek in reactie op het hypercalvinismeHet boekje van Abraham Taylor over de Modern Question [3]The Modern Question concerning repentance and faith, examined with candour (London: James Brackstone, 1742). werd voor Fuller het keerpunt om het hypercalvinisme achter zich te laten. [4]Geoffrey F. Nuttall, ‘Northamptonshire and the Modern Question: a turning-point in eighteenth-century dissent’, The Journal of Theological Studies XVI, nr. 1 (1 april 1965), 101. Met name het gedeelte over de oproep tot bekering en geloof door Johannes de Doper, de Heere Jezus en de apostelen was daarbij belangrijk. Fuller zegt zelf dat het nadenken over deze prediking hem liet zien ‘dat deze passages zeer onrechtvaardig geweld moet worden aangedaan om ze te laten spreken over een andere bekering en een ander geloof dan diegene die gepaard gaan met de zaligheid’, [5]Andrew Fuller, The Gospel worthy of all acceptation: or, the duty of sinners to believe in Jesus Christ, Modernized, formatted, and annotated by William H. Gross www.onthewing.org 2020 (Philadelphia: Charles Cist, 1805), 4. zoals Hussey, Brine en Gill leerden.Wat Fuller overtuigde in het boekje van Taylor waren niet de neonomianistische passages, maar de aangehaalde Bijbelgedeelten die laten zien dat Johannes de Doper, de Heere Jezus en de apostelen allemaal genade en verlossing aanbieden aan niet-wedergeboren zondaren. [6]Nuttall, ‘Northamptonshire and the Modern Question: a turning-point in eighteenth-century dissent’, 123. Zie ook: ‘Maar in de herfst van 1775, toen ik in Londen was, zag ik een pamflet van Dr. Abraham Taylor, over wat de “Modern Question” werd genoemd. Ik had nog nooit eerder iets gezien dat verband hield met deze controverse, hoewel het onderwerp, zoals ik al heb gezegd, mijn gedachten bezighield. Ik was maar weinig onder de indruk van zijn redeneringen, totdat hij bij de oproepen van Johannes de Doper, Christus en de apostelen kwam, waarvan bleek dat ze gericht waren tot de goddelozen, en dat ze geestelijk berouw en geloof betekenden, voor zover ze verband hielden met de vergeving van zonden. Dit zette me aan het denken. Ik las en onderzocht de Schriftgedeelten, en hoe meer ik las en nadacht, hoe meer ik twijfelde aan de juistheid van mijn vroegere opvattingen.’ Andrew Fuller geciteerd in: Peter Toon, The emergence of Hyper-Calvinism in English nonconformity 1689–1765, Digital reproduction by Quinta Press 2003 (London: The Olive Tree, 1967), 149-50. De ogen van Fuller werden dus geopend voor de onbijbelse kant van het hypercalvinisme door de strijd rondom de Modern Question. Deze duurde ruwweg van 1737 tot in de jaren vijftig van de 18e eeuw. Met zijn boek The Gospel worthy of all acceptation sluit hij hierop aan. [7]Fuller, The Gospel worthy of all acceptation.Hij heeft dit boek al in 1781 geschreven. Dat deed hij om zijn eigen gedachten te ordenen, zonder de intentie om het resultaat te publiceren. Toch heeft hij dat vier jaar later na veel overdenking en gebed gedaan. [8]E.F. Clipsham, ‘Andrew Fuller and Fullerism: A Study in Evangelical Calvinism’, Baptist Quarterly 20, nr. 5 (1964): 214. Fuller schrijft zijn boek dus zo’n dertig jaar na de strijd rondom de Modern Question. Anders dan de eerdere boeken in dit debat (van Taylor, Jackson, Brine en Wayman) krijgt het veel bekendheid. Het is een keerpunt voor een deel van de baptisten die onder invloed van Fuller het hypercalvinisme vaarwel zeggen.Fullerites en GillitesThe Gospel worthy of all acceptation heeft veel impact omdat Fuller het hypercalvinisme van binnenuit weerlegt. [9]Zie bijvoorbeeld: ‘With the publication of The gospel worthy of all acceptation the walls of High Calvinism fell flat’ Nuttall, ‘Northamptonshire and the Modern Question: a turning-point in eighteenth-century dissent’, 123. En: ‘The simple truths of this book soon penetrated the hearts and minds of many ministers and laymen, and alerted them to the need for the evangelisation of the world.’ Toon, Hyper-Calvinism, 150. Dit boek leidt onder meer tot de oprichting van de ‘Baptist Missionary Society’. Deze stelt zich ten doel om het Evangelie naar heidense landen te brengen, wat verschillende hypercalvinisten eerder niet noodzakelijk vonden. [10]Nettles, By His grace and for His glory, 109.Door de theologie van Fuller raken de baptisten in Engeland verdeeld in twee kampen, de ‘Fullerites’ en de ‘Gillites’. De volgelingen van Gill verwijten die van Fuller dat ze arminiaans zijn. [11]Nettles, 110. Dat dit niet terecht is, blijkt uit Nettles’ overzicht van de theologie van Fuller. Fuller leert onmiskenbaar de totale verdorvenheid van de mens, de onvoorwaardelijke uitverkiezing, de noodzaak van de krachtdadige roeping door de Heilige Geest en de particuliere verzoening. [12]Nettles, 111-30.We zien bij Fuller wat we eerder in dit hoofdstuk al opmerkten bij anderen die een middenpositie innemen: ze worden van twee kanten aangevallen. Hij krijgt kritiek van zowel hypercalvinisten als arminianen. [13]Clipsham, ‘Andrew Fuller and Fullerism’, 222-223 (noot 5). Fuller verweert zich dan ook krachtig naar verschillende kanten. Hij signaleert drie dodelijke vijanden van het ware Evangelie: antinomianisme, hypercalvinisme en arminianisme. Ook wordt hij beschuldigd van neonomianisme [14]Hij werd beschuldigd een volger te zijn van Richard Baxter. Lees hier meer over de leer van Baxter. , waar hij duidelijk afstand van neemt. Fuller vindt de leer van Baxter een ondermijning van de leer van de verlossing uit genade alleen. [15]Nettles, By His grace and for His glory, 127.Fuller over de spanning tussen de uitverkiezing en het aanbod van genadeFuller baseert zijn visie op de wil en plicht van mensen op wat Jonathan Edwards schrijft over de vrije wil. [16]Fuller, The Gospel worthy of all acceptation, 5. Edwards maakt onderscheid tussen natuurlijke onmacht en morele onmacht. Met natuurlijke onmacht bedoelt hij dingen die we wel willen, maar van nature niet kunnen. Er ontbreekt iets in ons verstand of lichaam, of een extern iets staat ons in de weg. Morele onmacht bestaat volgens Edwards uit een gebrek aan neiging of het hebben van een tegengestelde neiging. [17]Jonathan Edwards, Freedom of the Will, Modernized, corrected, and annotated (in blue) by William H. Gross www.onthewing.org Dec 2013, 1754, 14; Geciteerd in: R.C. Sproul, Vrije wil en genade (Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan, 2008), 197-98.Edwards zegt vervolgens dat de mens moreel onmachtig is om de dingen van God te kiezen. Dat zou hij wel kunnen, maar omdat zijn begeerten zondig zijn, wil hij het niet. De gevallen mens verlangt totaal niet naar de dingen van God. Als een mens aan zichzelf wordt overgelaten, zal hij nooit voor Jezus kiezen. Deze natuurlijke neiging tegen God in kan alleen veranderen door het bovennatuurlijke werk van de wedergeboorte. Alleen God kan de zondaar verlossen van zijn gebondenheid aan zijn eigen boze neigingen. [18]R.C. Sproul, Vrije wil en genade (Kampen: Uitgeverij De Groot Goudriaan, 2008), 201. Edwards staat dus volledig in lijn met Augustinus, Luther en Calvijn. [19]Augustinus zegt dat een mens nog altijd vrij is om te doen wat hij wil doen, maar omdat hij geen verlangen naar gerechtigheid heeft, is zijn wil toch gebonden aan zijn eigen zondige begeerten. Met andere woorden: een zondig mens handelt zonder uitwendige dwang, maar zijn wil is niet inwendig vrij in morele zin, omdat ze gebonden is aan de zondige begeerten.Mensen willen niet gelovenDe Modern Question luidt: ‘Is het zaligmakende geloof in Christus een plicht die de wet eist van allen die onder de openbaring van het Evangelie leven?‘ Fuller beantwoordt deze vraag met een ‘Ja’. Daarbij baseert hij zich op Edwards onderscheid tussen natuurlijke en morele onmacht. Hij vindt dit onderscheid Bijbels en behulpzaam. Het hypercalvinisme redeneert echter dat God niet iets van de mens eist waartoe hij niet in staat is. Deze leer beantwoordt de Modern Question met een ‘Nee’: het is niet de plicht van ieder mens om te geloven.Fuller zegt: het is geen kwestie van natuurlijke onmacht dat een mens niet kan geloven, maar van morele onmacht. Het onvermogen van mensen om in Christus te geloven komt voort uit hun hartstochtelijke afkeer, niet uit een natuurlijke onmogelijkheid. Mensen willen niet naar Christus komen, willen God niet zoeken en hebben geen behoefte aan de kennis van God. God eist geloof en kan dat eisen, want Hij heeft onze natuur zo geschapen dat we kunnen geloven. Door de zondeval zijn onze begeerten echter zo verduisterd dat we niet willen geloven.Voor Fuller lost dit de schijnbare tegenstrijdigheid op tussen de uitverkiezing en de particuliere verzoening enerzijds en het algemene aanbod van genade met de oproep tot bekering en geloof anderzijds:Er is geen tegenstrijdigheid tussen [enerzijds] het specifieke doel van Christus’ dood en [anderzijds] de universele plicht van degenen die het Evangelie horen om in Hem te geloven, of de algemene uitnodiging aan hen. Als God door de dood van Zijn Zoon de zaligheid heeft beloofd aan iedereen die het Evangelie gehoorzaamt, en als er geen natuurlijke onmogelijkheid is om te gehoorzamen, en geen ander obstakel dan een afkeer in het hart, dan zijn oproepen en uitnodigingen om te geloven en gered te worden niet onlogisch. En het is onze plicht als predikers van het Evangelie om ze te verkondigen, zonder ons zorgen te maken over de particuliere verzoening of de uitverkiezing. Beide zijn verborgen zaken die de Heere onze God toebehoren, en die voor Hem een regel kunnen zijn, maar niet voor ons.Als dat wat zondaars moeten geloven betrekking had op het specifieke voornemen van Christus om hen te redden, zou het inderdaad tegenstrijdig zijn. Maar ze worden noch opgeroepen, noch uitgenodigd om iets anders te geloven dan wat geopenbaard is, en wat waarheid zal blijken, of ze het nu geloven of niet. Wie in Jezus Christus gelooft, moet in Hem geloven zoals Hij in het Evangelie wordt geopenbaard; en dat is als de Zaligmaker van zondaren. Het is alleen als een zondaar, blootgesteld aan Gods rechtvaardige toorn, dat men tot Hem moet komen. Als iemand denkt tot Hem te komen als een gunsteling van de hemel, of met goede eigenschappen die hem boven andere zondaren aanbevelen, bedriegt hij zijn ziel. Zulke ideeën vormen een belemmering om te geloven. [20]Fuller, The Gospel worthy of all acceptation, 47.Los de tegenstrijdigheid niet op, maar onderwerp je aan GodOndanks het filosofische onderscheid tussen natuurlijke en morele onmacht blijft er menselijk gezien een tegenstrijdigheid over, erkent Fuller, want onze morele onmacht kunnen we zelf niet wegnemen. Alles wat goed is, komt van God, en daarvoor verdient Hij alle lof; alles wat slecht is, komt van ons, en daar zijn wij verantwoordelijk voor. [21]Fuller, 5.Het valt voor ons niet mee om deze tegenstrijdigheid niet met onze logica te willen oplossen, maar ons aan God te onderwerpen. Toch hebben mensen als Augustinus en Calvijn dit gedaan, zo zegt Fuller. Beiden leren de uitverkiezing, maar nergens ontkennen ze dat het de plicht is van iedere zondaar die het Evangelie hoort om zich te bekeren en in Jezus Christus te geloven. Ook de 16e-eeuwse puriteinen en de afgevaardigden op de Dordtse Synode houden deze leer vast. De boeken van Calvijn zouden nu arminiaans genoemd worden door een groot deel van de hypercalvinisten, aldus Fuller. [22]Fuller, The Gospel worthy of all acceptation, 40.Helder beschrijft Fuller de lijn die we al bij Calvijn zagen: we mogen de verborgen en de geopenbaarde wil van God niet tegen elkaar uitspelen, maar moeten buigen voor het feit dat we deze zaken niet logisch kunnen beredeneren:Als ik twee leerstellingen in de Schrift aantref die volgens mijn beperkte begrip met elkaar botsen, moet ik niet vanwege deze vermeende inconsistentie de ene omarmen en de andere verwerpen. Want om diezelfde reden zou iemand anders kunnen omarmen wat ik verwerp, en verwerpen wat ik omarm, terwijl hij evenveel Schriftuurlijke grond heeft voor zijn overtuiging als ik voor de mijne. Toch hebben velen aan beide kanten zo gehandeld. Sommigen kiezen de algemene voorschriften en uitnodigingen in de Schrift als hun norm en verwerpen de leer van onderscheidende genade; anderen kiezen de uitspraken dat de zaligheid de vrucht is van verkiezende liefde als hun norm en ontkennen dat zondaars zonder onderscheid worden opgeroepen om te geloven tot behoud van hun ziel. Daarom horen we spreken over calvinistische en arminiaanse teksten; alsof deze leiders overeengekomen zijn de Schrift onderling te verdelen.De waarheid is dat we maar twee opties hebben: óf we verwerpen beide leerstellingen, en de Bijbel daarbij, vanwege zijn inconsistenties, óf we omarmen beide, ervan uitgaande dat ze beide waar en consistent zijn omdat ze beide in de Schrift zijn geopenbaard, en dat de verduistering van ons begrip er de oorzaak van is dat wij dit niet zien. (…) Als we meer hadden van dat waarover we strijden, zou het ons leren ons eigen begrip meer te wantrouwen en ons te onderwerpen aan de wijsheid van God. Abraham, dat voorbeeld van geloof, had bezwaar kunnen maken tegen Gods bevel om zijn zoon te offeren, omdat dit in strijd was met de belofte; en hij had kunnen proberen een andere betekenis voor deze woorden te vinden. Maar hij geloofde God en liet het aan Hem over om Zijn belofte en Zijn geboden met elkaar te verzoenen. Hij moest niet redetwisten, maar gehoorzamen. [23]Fuller, 40-41.Laten we het Bijbelse spreken over de verborgen en de geopenbaarde wil van God dus niet in een menselijk systeem proberen te vangen. We moeten beide omarmen en ervan uitgaan dat ze waar en consistent zijn, ook al lijken ze voor ons tegenstrijdig, want wij kunnen niet alles van God begrijpen.De plicht tot geloof bij FullerHet is dus allebei waar: het is honderd procent Gods genade als we zalig worden en het is tegelijkertijd honderd procent onze eigen schuld als we verloren gaan, want iedereen heeft de plicht om zich te bekeren en te geloven. Om uit te leggen wat dit voor predikanten betekent, citeert Fuller John Owen:De predikers van het Evangelie, in hun specifieke gemeentes, kennen Gods doel en geheime raad niet, en mogen daar ook niet om bidden of ernaar zoeken (Deut. 29:29). Daarom mogen ze met recht iedereen oproepen om te geloven, met de verzekering dat ieder die gelooft, zalig wordt. Want ze weten en zijn er volledig van overtuigd dat Christus’ dood voldoende is om ieder die dat doet zalig te maken. Aan wie God volgens Zijn doel en raad geloof zal schenken en voor wie Christus in het bijzonder stierf, dat laten ze aan Hemzelf over, zoals Hij hun ook heeft bevolen. Wanneer God mensen oproept om te geloven, roept Hij hen niet in de eerste plaats om te geloven dat Christus voor hen stierf, maar dat er onder de hemel geen andere naam is gegeven waardoor we zalig moeten worden dan de naam van Jezus Christus, door Wie de zaligheid wordt gepredikt. [24]Fuller, 47-48.Tegelijk blijft het waar dat een mens van zichzelf niet naar Christus toe wil gaan en niet in Hem wil geloven. In dat kader citeert Fuller opnieuw Owen:Het is de zonde die in ons woont, zegt dr. Owen, die mensen zowel onbekwaam maakt om te geloven als hen daarvan weerhoudt, en niets anders dan dat. Een blinde geest, een koppige wil en zinnelijke verlangens werken allemaal samen om arme, stervende zielen bij Christus weg te houden. De zonde verblindt mensen zodat ze Zijn voortreffelijkheid niet kunnen zien; ze maakt hen koppig zodat ze Zijn gerechtigheid niet aangrijpen; ze maakt hen gevoelloos zodat ze zich niet bekommeren om hun eeuwige belangens. [25]Fuller, 31.Fuller houdt vast aan de noodzaak van het werk van de Heilige Geest in ons hart. Niemand kan geloven zonder dat zijn hart veranderd wordt, zonder wedergeboorte. Maar dat is geen reden om – net als de hypercalvinisten – het geloof niet meer als de plicht van iedere zondaar te zien, benadrukt Fuller:Het lijkt me dat de noodzaak van het werk van God, en zelfs van een verandering van het hart, voorafgaand aan het geloven, probleemloos samengaat met het feit dat geloven de plicht van de onwedergeborene is. Als de gezindheid van het hart die door de Heilige Geest wordt gewerkt niet méér is dan wat elk verstandelijk schepsel altijd zou moeten bezitten, kan het ontbreken ervan geen excuus zijn voor het nalaten van willekeurig welke plicht waarvoor ze noodzakelijk is. Als we de tegenovergestelde gedachte toepassen op de gewone zaken van het leven, zullen we zien waar dit toe leidt:Ik bezit geen beginsel van eerlijkheid;Niemand is verplicht een beginsel uit te oefenen dat hij niet bezit;Daarom is het niet mijn plicht om eerlijk te leven! [26]Fuller, 54.We kunnen toch niet geloven?Maar wat moet je dan zeggen als iemand terecht opmerkt dat hij zichzelf niet kan bekeren en niet kan geloven? Daar is Fuller heel helder in:Vermaan hem, zoals de Schrift voorschrijft, om zich te bekeren en het Evangelie te geloven; vertel hem dat wat hij zijn onvermogen noemt, zijn zonde en schande is; en waarschuw hem tegen de gedachte dat dit hem nog eens van pas zal komen – niet in de verwachting dat hij uit zichzelf van gedachten zal veranderen, maar in de hoop dat God hem misschien bekering geeft zodat hij tot erkenning van de waarheid komt (2 Tim. 2:25).Men zal zeggen dat deze leer zondaren tot wanhoop drijft. Als dat zo is, is het een soort wanhoop die ik heel vaak hoop te zien. Totdat een zondaar wanhoopt aan zijn vermogen om zichzelf te helpen, zal hij nooit in de armen van soevereine genade vallen. Maar zodra we ervan overtuigd zijn dat we van onszelf geen hulp kunnen verwachten, en dat dit ons niet verontschuldigt, maar juist een bewijs van onze grote slechtheid is, zullen we beginnen te bidden als verloren zondaren, en zo’n gebed in de naam van Jezus zal worden verhoord. [27]Fuller, 55.Voor Fuller is het dus duidelijk dat er aan iedereen, ook aan niet-wedergeboren zondaren, gepreekt moet worden met het bevel van bekering en geloof. [28]Zie voor een Bijbels onderbouwing door Fuller: Fuller, 18-23. Maar, zegt Fuller, we moeten het geloof niet alleen zien als een bevel, maar ook als een daad van oneindige goedheid. Het spoort ons aan om het beste voor onszelf te zoeken. Uit het feit dat het geloof in Christus een plicht is voor alle zondaren leren we verder dat iedere zondaar, hoe slecht ook, ervan verzekerd mag zijn dat hij mag vertrouwen op de Heere Jezus Christus voor de redding van zijn ziel. Fullers bezwaar tegen het hypercalvinisme is als volgt: als geloven in Christus een voorrecht is dat alleen aan de wedergeborenen toebehoort, zoals de hypercalvinisten beweren, kun je dus niet zomaar vertrouwen op Christus, maar zal je eerst jezelf als wedergeboren moeten zien voordat je mag geloven. [29]Fuller, 55.Fuller over de predikingPredikanten moeten volgens Fuller niet alleen wijzen op de zegeningen en voorrechten van het geloof, maar ook vermanen, oproepen en waarschuwen. Christus en Zijn apostelen ‘waarschuwden, vermaanden en smeekten zondaren zich te bekeren en te geloven; om te geloven terwijl zij het licht hadden; om niet te werken voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven; om zich te bekeren en zich te laten dopen, zodat hun zonden uitgewist zouden worden; om te komen naar het bruiloftsmaal, want alle dingen waren gereed: kortom, om zich met God te laten verzoenen.’ [30]Fuller, 58.Predikanten moeten niet toegeven aan de onmacht van mensenPredikanten moeten dus hun ongelovige toehoorders aanmoedigen om in Jezus Christus te geloven en niet toegeven aan hun morele onmacht. Fuller zegt hierover dat als we de geest van de eerste predikers verliezen, zondaren van allerlei slag jaar na jaar rustig in onze kerken kunnen zitten. Zo was het niet bij de toehoorders van Petrus en Paulus. Zij werden verslagen in het hart (Hand. 2:37) óf ze knersten hun tanden (Hand. 7:34). Hun prediking sprak het geweten van elke persoon aan in de tegenwoordigheid van God (2 Kor. 4:2). Christus en zijn apostelen riepen zonder aarzeling zondaren op zich te bekeren en het Evangelie te geloven.Nu zijn er echter predikanten die, vanwege de machteloosheid en verdorvenheid van een zondaar, dit deel van de bediening maar achterwege laten. Ze vinden het voldoende om aan te dringen op zaken die de hoorders wel kunnen doen, zoals zich fatsoenlijk gedragen en de genademiddelen benutten, terwijl ze ondertussen vijanden van Christus blijven. ‘Zo komt het dat toehoorders van dit soort rustig in onze gemeenten zitten’, zegt Fuller. ‘Als ze hun plicht hebben gedaan, heeft de predikant niets meer tegen hen te zeggen; niets, behalve af en toe te vertellen dat er meer nodig is voor hun redding. Maar omdat dit geen schuld van hun kant impliceert, blijven ze onbezorgd zitten, denkend dat ze niet meer hoeven te doen dan “de middelen waarnemen en wachten op de tijd van de Heere”. Maar is dit de leer van de Schrift? Waar blijkt dat de profeten of apostelen ooit die vorm van onvermogen, die slechts het gevolg is van een overheersende afkeer, als een excuus beschouwden?’ [31]Fuller, 59-60.Nee, zegt Fuller, volgens de Bijbel komt dat onvermogen niet in mindering op de verplichting om te geloven; het leidt juist tot een strenge berisping. God zwakt Zijn eis niet af omdat we moreel onmachtig zijn om te geloven. Het feit dat we niet willen geloven, maakt ons des te schuldiger.Bidden om de Heilige Geest veronderstelt de plicht tot geloofFuller beschrijft nog een andere manier van preken die volgens hem op hetzelfde neerkomt:Er is nog een andere manier van prediken die grotendeels op hetzelfde principe berust. Bekering tot God en geloof in onze Heere Jezus Christus worden [in zulke prediking] erkend als plichten, maar niet als onmiddellijke plichten. De zondaar wordt beschouwd als niet in staat om hieraan te voldoen, en daarom wordt hij er niet toe aangespoord. In plaats daarvan wordt hem verteld dat hij moet bidden om de Heilige Geest, zodat Die hem kan helpen om zich te bekeren en te geloven. Blijkbaar is hij hiertoe wel in staat, ondanks zijn innerlijke afkeer van al dit soort dingen.Maar als iemand wordt gevraagd te bidden om de Heilige Geest, moet dit ofwel oprecht en in de naam van Jezus gebeuren, ofwel onoprecht en op een andere manier. U zult toegeven, veronderstel ik, dat het laatste een gruwel is in Gods ogen; dit kan daarom niet van de zondaar worden gevraagd. En wat het eerste betreft, dat is net zo moeilijk en net zo tegengesteld aan het vleselijke hart als bekering en geloof zelf. Eigenlijk komt het op hetzelfde neer. Want een oprecht verlangen naar een geestelijke zegen, uitgesproken in de naam van Jezus, is niets anders dan het gebed van het geloof. [32]Fuller, 61.Fuller is het dus niet eens met een prediking die het onmiddellijke bevel tot bekering en geloof weglaat en vervangt door de oproep om te bidden om het werk van de Heilige Geest. Dat lost volgens hem ook niets op, want een oprecht gebed en dus verlangen naar geestelijke zegen staat net zo ver van een niet-wedergeboren hart af als bekering en geloof.Predikanten mogen mensen geen dodelijke rust gevenVolgens Fuller leidt deze manier van preken echter wel tot een groot kwaad, omdat ze een zeer belangrijke vraag aan de zondaar verzwijgt en de ziel misleidt. Fuller formuleert het als volgt:Het haalt een zeer belangrijke vraag aan de zondaar weg, namelijk de vraag die aan de orde is tussen God en het geweten enerzijds en een zichzelf rechtvaardigend hart anderzijds: namelijk, of hij verplicht is om zich onmiddellijk te bekeren en het Evangelie te geloven.‘Ik kon niets in de Schrift vinden,’ zegt de zondaar, ‘dat me enige troost zou geven in mijn huidige toestand: niets minder dan “Bekeert u en geloof”, en dat zijn dingen waar ik niet toe in staat ben. Maar ik heb het van mijn goede predikant gehoord. Nu is mijn hart gerust. Ik ben niet verplicht om me onmiddellijk te bekeren en om genade te smeken in de naam van Jezus. Het is dus geen zonde dat ik dat niet doe. Het enige wat ik moet doen, is bidden dat God mij helpt om dit te doen, en dat doe ik.’ Zo vindt hij, na een bittere strijd met de Schrift en zijn geweten, die hem door al zijn dwaalwegen hebben achtervolgd en de roep van het Evangelie aan zijn hart hebben gelegd, een schuilplaats in het huis van God! [33]Fuller, 61.Als predikanten zo preken dat het onmiddellijke bevel van bekering en geloof niet voor alle toehoorders geldt, dan geeft dat volgens Fuller de zondaar rust in het huis van God terwijl hij geen rust heeft gevonden in Christus. Dat is een dodelijke rust die de ziel misleidt, zo vervolgt hij:Het misleidt de ziel. Hij ziet het als een compromis en handelt daarnaar. Want hoewel hij in feite net zo ver verwijderd is van een oprecht gebed om bekering als van bekering zelf, en net zo min in staat is om geloof in Christus te verlangen als om dat geloof te beoefenen, denkt hij dat niet. Hij denkt dat hij vurig naar deze dingen verlangt. De reden is dat hij dat indirecte verlangen ernaar (wat bestaat uit het verlangen naar bekering, of naar enig middel waardoor hij aan de komende toorn kan ontsnappen, hoe onaangenaam ook in zichzelf) aanziet voor het verlangen naar genade. En omdat hij zich van dit verlangen bewust is, meent hij dat hij op zijn minst goed op weg is om bekeerd te worden. Zo misleidt hij zijn ziel; en zo wordt hij gesteund in zijn misleiding!En dat is nog niet alles. Hij voelt zich bevrijd van de harde eis om onmiddellijk terug te keren naar God door Jezus Christus, alsof die eis volkomen onbetrouwbaar is. En omdat hem wordt verteld dat hij moet bidden dat God hem hiertoe in staat zal stellen, veronderstelt hij dat zulk gebed hem zal helpen, of dat God hem in antwoord op zijn gebeden het vermogen zal geven om zich te bekeren en te geloven – let wel, gebeden die noodzakelijkerwijs worden opgezonden met een onboetvaardig, ongelovig hart. Dit past mooi bij zijn geest van eigen gerechtigheid. Maar helaas, dit alles is één grote misleiding! [34]Fuller, 61.Fuller wil geen onbekeerde zondaar rust gunnen buiten Christus. Niemand moet rustig in de kerk kunnen zitten zonder geloof in Christus. Geen ongelovige moet rustig naar huis kunnen gaan zonder met een schuldig hart naar God te vluchten.Predikant, heul niet met de vijandMaar, zal iemand vragen, drijf je mensen dan niet tot wanhoop? Wat is dan de oplossing die je zondaren biedt? Fuller antwoordt hierop dat we geen oplossing mogen bieden buiten Christus. Hij drukt het zo uit:Sommigen zeggen: dan hebt u geen troost voor de zondaar. Ik antwoord: als het Evangelie of een van haar zegeningen hem zal troosten, is er geen tekort aan troost. Maar als er niets in Christus, genade of de hemel is dat bij zijn wensen past, dan is het niet aan mij om hem iets anders te bieden, of hem aan te moedigen te hopen dat alles goed zal komen. De enige manier om een zondaar troost te bieden terwijl zijn hart afkerig is van God, is door de eisen van de hemel af te zwakken om aan zijn voorkeur te voldoen, of door het Evangelie aan zijn wensen aan te passen. Maar als ik hem op deze manier troost, breng ik mezelf in gevaar!Als ik de opdracht had om een groep mannen toe te spreken die zonder aanleiding tegen hun koning en land in opstand waren gekomen, wat zou ik dan tegen hen zeggen? Ik zou gebruik kunnen maken van mijn gezag of hen kunnen smeken, afhankelijk van de situatie. Ik zou hen kunnen waarschuwen, dreigen of proberen te overtuigen. Maar van één punt zou ik beslist niet mogen afwijken: ‘Laat u verzoenen met uw rechtmatige heerser. Leg uw wapens neer en onderwerp u aan zijn barmhartigheid!’ Hier moet ik onwrikbaar aan vasthouden. Ze zouden kunnen beweren dat ze niet aan zulke harde voorwaarden kunnen voldoen. Als ik dat voorwendsel zou accepteren en hen slechts zou aansporen tot gedrag dat met een opstandige geest kan samengaan, in plaats dat ik hen van hun opstandigheid help verlossen, dan scheelt het niet veel of ik bestempel mezelf als een opstandeling. [35]Fuller, 62.Fuller is hier heel scherp. Hij zegt eigenlijk: als je de eis van bekering en geloof afzwakt en meegaat in de tegenwerping dat niet-wedergeboren zondaren zich niet kunnen bekeren en niet kunnen geloven, loop je over naar het kamp van de vijand. Mensen leven van nature in opstand tegen God. Als een predikant als Gods gezant vrede komt aanbieden, maar met de rebellen gaat meepraten en de eis van God afzwakt, dan wordt hij zelf een opstandeling.Maak je geen zorgen over de volgorde van wet en EvangelieFuller eindigt zijn boek met een antwoord op de vraag of er niet een bepaalde volgorde moet zitten in de vermaningen aan niet-wedergeboren toehoorders. We kunnen toch niet overtuigd zijn van zonde als we God niet kennen? En als we niet overtuigd zijn van zonden hebben we toch geen Verlosser nodig? Moet een predikant dan niet eerst spreken over de rechtvaardige eisen van de wet, de toestand van zondaren en de onmogelijkheid om door eigen werken gerechtvaardigd te worden? Fuller legt uit:Zulke zaken zijn ongetwijfeld passend en noodzakelijk, maar niet zo noodzakelijk dat het ongepast zou zijn om ooit het Evangelie te brengen zonder dat deze eraan vooraf zijn gegaan; en nog minder om ervan af te zien het Evangelie te onderwijzen totdat deze zaken worden begrepen en gevoeld. In dat geval zou een predikant in grote verwarring terechtkomen, omdat hij nooit weet wanneer het veilig is om de verlossing door Christus te introduceren, uit angst dat sommige van zijn toehoorders niet voldoende voorbereid zijn om deze boodschap te ontvangen. De waarheid is dat het nooit onveilig is om deze leer te introduceren. (…) Goddelijke waarheden zijn als kettingkogels; [36]‘Twee halve of hele kogels die met een ketting aan elkaar verbonden zijn en tegelijkertijd uit een kanon worden afgeschoten. In het verleden werden deze vooral in de marine gebruikt om met de ketting, die in de lucht gespannen wordt, met grotere zekerheid de masten van vijandelijke schepen te grijpen en af te breken, of om de touwen te raken.’H.M.F. Landolt, Militair woordenboek (Leiden: A.W. Sythoff, 1861). ze gaan samen, en we hoeven ons er niet druk over te maken welke het eerst moet komen; als er één inslaat, zal hij de andere meenemen. [37]Fuller, The Gospel worthy of all acceptation, 63.We zien hier opnieuw dat Fuller er heel alert op is om alle redenen weg te nemen die een predikant kan aanvoeren om het Evangelie niet voluit te verkondigen. Hij is niet tegen het preken van de rechtvaardige eisen van de wet, maar wil wegblijven van een vaste volgorde, omdat predikanten niet kunnen weten of hun toehoorders al overtuigd zijn door de wet. Als een predikant alleen het Evangelie wil preken aan mensen die overtuigd zijn door de wet durft hij het Evangelie misschien wel nooit voluit te verkondigen. Daarom wijst Fuller erop dat het nooit verkeerd of onveilig is om het Evangelie te preken. Witsius denkt hetzelfde over de volgorde van wet en Evangelie.ConclusieVoor Fuller is het hypercalvinisme geen veilige keuze. Het is niet zonder gevolgen om, zoals de hypercalvinisten doen, als reactie op het arminianisme en het neonomianisme alle nadruk te leggen op Gods genade ten koste van de verantwoordelijkheid van de mens.Fuller stelt de schadelijke gevolgen van het hypercalvinisme scherp aan de kaak. Het belangrijkste punt dat hij noemt is lijdelijkheid. Als predikanten zo preken dat het onmiddellijke bevel van bekering en geloof niet voor alle toehoorders geldt, dan geeft dat volgens Fuller de zondaar rust in het huis van God zonder dat hij rust heeft gevonden in Christus. Dan kunnen we ons verschuilen achter onze onmacht. Zolang we de middelen waarnemen, doen we immers alles wat we kunnen? Ten diepste hoeven we ons dan verder geen zorgen te maken. Maar dit is een dodelijke rust die onze ziel misleidt.Daarnaast spreekt Fuller predikanten aan die wél de plicht tot geloof leren, maar vervolgens vooral de nadruk leggen op de onmogelijkheid om daaraan te voldoen. Zij sporen de zondaar niet verder aan tot bekering en geloof. Ze stimuleren hem te bidden om de Heilige Geest, zodat Die hem kan helpen om zich te bekeren en te geloven. Fuller is het niet eens met deze manier van preken die het onmiddellijke bevel tot bekering en geloof weglaat en vervangt door de oproep om te bidden om het werk van de Heilige Geest. Dat lost volgens hem ook niets op, want een oprecht gebed om en daarmee een oprecht verlangen naar geestelijke zegen staat net zo ver van een niet-wedergeboren hart af als bekering en geloof.Fuller doet meer dan scherpe aanklachten uiten tegen het hypercalvinisme. Hij levert ook een waardevolle bijdrage aan de inhoudelijke beantwoording van de Modern Question. Hij trekt de lijn van Augustinus, Luther en Calvijn via Jonathan Edwards door en geeft een heldere omschrijving van het spanningsveld tussen de soevereiniteit van God en de verantwoordelijkheid van de mens. Voetnoten (37) Tagged:GevarenHypercalvinismePlicht tot geloof Vorige De gevaren van het hypercalvinisme Volgende Spurgeon tussen arminianisme en hypercalvinisme