Het antinomianisme: tegen menselijke werkzaamhedenDe theologen van Westminster hielden vast aan het Bijbelse midden tussen arminianisme en antinomianisme. Dat waren de twee gevaren die ze op dat moment zagen. Het arminianisme heb ik al uitgebreid beschreven. Wat houdt het antinomianisme in?NomismeZoals we in het vorige hoofdstuk zagen, leggen de amesians nadruk op de functie van de wet om het harde hart te verbreken en de mens zo ontvankelijk te maken voor het Evangelie. Perkins benadrukt bijvoorbeeld dat het harde hart verbrijzeld moet worden voordat het geschikt is om het aanbod van genade te ontvangen. Volgens hem kan niemand oprecht zeggen dat Christus zijn Zaligmaker is voordat hij voelt dat hij in zichzelf, zonder Zijn hulp, totaal verloren en reddeloos is. [1]William Perkins, Exposition of the Apostles’ Creed – An exposition of the Symbol or Creed of the Apostles according to the tenor of the Scripture and the consent of orthodox Fathers of the church, Gedigitaliseerde versie obv 1595 editie (https://www.monergism.com/exposition-apostles-creed-ebook: Monergism Books, 2020), 191-93.Perkins beschrijft vier hamers die worden gebruikt om het hart te verbrijzelen. De eerste is de kennis van Gods wet. De tweede is de kennis van de zonde, zowel de erfzonde als de dadelijke zonde, en van de straf die we vanwege onze zonde verdienen. De derde is boetvaardigheid, ofwel het doorsteken van het hart; namelijk een besef en gevoel van Gods toorn over die zonden. De vierde is een heilige wanhoop aan ons eigen vermogen om het eeuwige leven te verwerven. [2]William Perkins, A Golden Chain or The description of Theology, Hand-typed, formatted, corrected, modernized, and annotated by William H. Gross www.onthewing.org March 2019 (Cambridge, UK: John Legate, 1600), 123-24.Perkins en de andere amesians beklemtonen dus dat er een inwendige roeping nodig is om het aanbod van genade te kunnen aannemen. Het hart van een mens moet worden veranderd, zodat hij een Zaligmaker nodig krijgt. Dit betekent echter niet dat Perkins het Evangelie preekt zonder het aanbod van genade en de plicht tot geloof. Hij laat wet en Evangelie naast elkaar functioneren. Dat heb ik in het vorige hoofdstuk uitgebreid beschreven.Er zijn echter ook predikanten die doorschieten in het benadrukken van de wet. Ze leggen zoveel nadruk op de noodzakelijkheid van de wet voordat het Evangelie kan worden verkondigd, dat ze het Evangelie vrijwel helemaal achterwege laten. Doordat alle aandacht naar de wet uitgaat, vervallen ze in feite in een leer van verlossing door goede werken. Deze stroming kunnen we het wetticisme noemen, of het nomisme (het Griekse nomos betekent wet). [3]Ernest F. Kevan, The Grace of Law: A Study in Puritan Theology (Ligonier, PA: Soli Deo Gloria Publications, 1993), 22.Dit nomisme is een belangrijke factor in het ontstaan van het antinomianisme. Richard Baxter, één van de meest uitgesproken tegenstanders van het antinomianisme, legt uit: ‘Antinomianisme is onder ons opgekomen door onze onduidelijke prediking van de evangelische genade en doordat we te veel nadruk legden op tranen en verschrikkingen.’ [4]‘Antinomianism rose among us from our obscure Preaching of Evangelical Grace, and insisting too much on tears and terrors.’ Baxter geciteerd in: Kevan, 23.Het ontstaan van het antinomianismeHet antinomianisme is dus een tegenreactie op het nomisme, dat de wet en de mens te veel centraal zet. Hier tegenover benadrukken de antinomianen de vrije genade van God, maar zij slaan weer door naar de andere kant. Er kan en mag helemaal niets meer van de mens worden geëist. Al het werk van een mens is volgens hen slechts wettisch werk. Ook de oproep tot berouw, bekering, geloof en levensverbetering is maar een wettisch werk dat de genade van God verdonkert. [5]C. Harinck, De prediking van het Evangelie – het aanbod van genade (Houten: Den Hertog, 2002), 34.Waar de antinomianen vooral om bekendstaan, is hun leer dat de wet niet meer van toepassing is voor de gelovigen, en dat we afbreuk doen aan Gods vrije genade als we nog iets van wettische plichten eisen. We zien deze gedachte al in het Nieuwe Testament, waar Paulus lijkt te reageren op mensen die de wet afwijzen. In Romeinen 6:1 betoogt hij: ‘Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?’ Blijkbaar zijn er mensen die op basis van Paulus’ prediking concluderen dat de wet er niet meer toe doet. [6]Handelingen 18:13 bevestigt dit: ‘Zeggende: Deze raadt den mensen aan, dat zij God zouden dienen tegen de wet.’Er zijn in de loop der eeuwen diverse groeperingen die de wet afwijzen, maar de officiële opkomst van het antinomianisme wordt toegewezen aan Johannes Agricola. Agricola trekt de scherpe tegenstelling die Luther maakt tussen wet en Evangelie zo ver door dat de wet er volgens hem voor gelovigen helemaal niet meer toe doet. Het morele gedrag van een gelovige is niet belangrijk, het gaat om het geloof. Agricola zegt zelfs: ‘aan de galg met Mozes!’ Luther weerlegde dit als zijnde een karikatuur van het Evangelie en noemde Agricola een ‘antinomiaan’. [7]G.A. van den Brink, Herman Witsius en het antinomianisme: met tekst en vertaling van de Animadversiones Irenicae, Publicaties van het Instituut voor Reformatieonderzoek 2 (Apeldoorn: Instituut voor Reformatieonderzoek, 2008), 5-6, 9-10. Sindsdien is deze benaming gebruikelijk geworden voor mensen die de wet afwijzen. Ondanks dat Luther het antinomianisme bestreden heeft, beroepen veel antinomianen zich op hem en citeren ze hem veel. [8]Zie: Brink, 10. ‘John Eaton bijvoorbeeld citeert in zijn boek The Honey-Comb of Free Justification Luther op vrijwel elke bladzijde, vooral uit diens verklaring van de brief aan de Galaten. Het aantal verwijzingen naar Luther overtreft de honderd; reeds op de titelpagina van het boek staat een citaat van Luther.’ Ook: Brink, 11. ‘Rutherford spendeert in zijn werk Spirituall Antichrist niet minder dan 100 bladzijden aan het bekritiseren van het beroep op Luther. Om zijn kritiek kracht bij te zetten, voegt hij de complete tekst in van Luthers eigen geschrift Wider die Antinomer. Het is hem er blijkbaar veel aan gelegen dit beroep van de antinomianen op Luther te weerstaan. Wayne Baker spreekt zelfs van een strijd om Luther.’ Dit komt omdat Luther zich nogal stevig kon uitdrukken en zijn woorden soms voor tweeërlei uitleg vatbaar waren. [9]Kevan, The Grace of Law, 23; Ook: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 11.Een omschrijving van het antinomianismeZoals gezegd is het antinomianisme een belangrijk thema op de Westminster Assembly. Tijdens de Assembly, maar ook erna reageren veel theologen fel op het antinomianisme. In het vuur van de strijd hanteren ze echter niet altijd een zorgvuldige definitie van deze term. Soms worden allerlei partijen op een hoop geveegd. [10]Zie: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 7-9.Praktisch antinomianismeEen eerste nuttig onderscheid is het verschil tussen praktisch antinomianisme en leerstellig antinomianisme. [11]Zie: Peter Toon, The emergence of Hyper-Calvinism in English nonconformity 1689–1765, Digital reproduction by Quinta Press 2003 (London: The Olive Tree, 1967), 26; Zie ook: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 12. Praktisch antinomianisme staat dan voor losbandigheid en wetteloos leven omdat men gered is door genade en de wet er niet meer toe doet. Leerstellig antinomianisme duidt op een bepaalde leerstellige opvatting.Het moet worden gezegd dat het gedrag waar de bestrijders van de antinomianen zo bang voor waren, het praktisch antinomianisme, in Engeland niet op die manier voorkwam. Robert Traill zei dat de antinomianen die hij kende heel strikt waren in hun kerkdiscipline en deugdzaam in hun persoonlijke gedrag. [12]Geciteerd in: Kevan, The Grace of Law, 24. Toch valt niet te ontkennen dat er veel fanatieke personen waren onder de antinomianen en dat leerstellige antinomianen de neiging hadden om praktische antinomianen te worden. [13]Kevan, 24-25.Leerstellig antinomianismeWat zijn dan precies de opvattingen van leerstellige antinomianen? Naast de stelling dat de wet in het leven van gelovigen geen enkele functie heeft, kent Kevan het leerstellig antinomianisme de volgende opvattingen toe: het verwerpt de noodzaak van berouw, het wijst de plicht tot geloof af, het ontkent dat er Evangelievoorwaarden zijn, het biedt ongevoelige zondaren het Evangelie aan en het leert de rechtvaardiging van eeuwigheid. [14]Kevan, 43. ‘Doctrinal Antinomianism rejected the necessity for repentance, repudiated ‘duty-faith’, denied that there were any Gospel ‘conditions’, offered the Gospel to ‘non-sensible’ sinners, and taught the doctrine of eternal justification;’Het is echter lastig om dit zo stellig te zeggen. Zelfs tijdens de conflicten met de antinomianen in de 17e eeuw wist men niet eenduidig te definiëren wat het antinomianisme was. [15]Zie bijv.: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 50. ‘Cooper beweert zelfs dat tot nu toe niemand erin is geslaagd uit Baxters talrijke werken te destilleren wat hij nu exact onder antinomianisme verstaan heeft.’ Dit komt onder andere doordat de benaming antinomiaan een scheldwoord is en nooit iemand zelf heeft erkend een antinomiaan te zijn. Daarnaast had iedereen die tot het kamp van de antinomianen werd gerekend zijn eigen opvattingen. Zo leerde niet iedereen de rechtvaardiging van eeuwigheid. Andersom kunnen we ook niet zeggen dat iedereen die dat leert een antinomiaan is. [16]Brink, 49.Van den Brink laat zien dat er onder de antinomianen wel overeenstemming is over de plaats van menselijke daden in de orde des heils. Hij komt tot de volgende definitie van het leerstellig antinomianisme:Het leerstellig antinomianisme is die theologische overtuiging waarin wordt gesteld dat ter waarborging van het genadekarakter van de verlossing van de mens door Christus, niet alleen in de verwerving van de heilsgoederen maar ook in de toepassing ervan menselijke daden geen enkele voorwaardelijke rol spelen. [17]Brink, 53.Aan de verwerving én toepassing van het heil komt volgens de antinomianen dus geen enkele menselijke daad te pas. Menselijke daden hebben geen plaats in het Evangelie; ook niet-verdienende daden niet.Rechtvaardiging van eeuwigheidHet is dan een logische stap, die veel antinomianen dus ook maken, om een rechtvaardiging van eeuwigheid te leren. Het geloof in de tijd is dan slechts de ontdekking en bekendmaking van deze rechtvaardiging. De menselijke daad van het geloof, ook al is dat een gave van God, kan volgens hen geen voorwaarde voor de rechtvaardiging zijn.De Westminster Confessie weerspreekt dit door te stellen dat de uitverkorenen pas gerechtvaardigd worden als de Heilige Geest op Zijn tijd Christus daadwerkelijk aan hun hart toepast. [18]WC 11.4: ‘God heeft van alle eeuwigheid besloten om alle uitverkorenen te rechtvaardigen (Rom. 8:30; Gal. 3:8; 1 Petr. 1:2, 1 Petr. 1:19-20). Christus is in de volheid van de tijd voor hun zonden gestorven en opgestaan voor hun rechtvaardigmaking (Rom. 4:25; Gal. 4:4; 1 Tim. 2:5-6). Desondanks worden ze niet gerechtvaardigd totdat de Heilige Geest op Zijn tijd Christus daadwerkelijk aan hun harten toepast (Gal. 2:16; Kol. 1:21-22; Tit. 3:4-7).’ Vertaling uit: Thera Tanis-Baars, vert., Gewogen woorden – De Belijdenis, de Grote en de Kleine Catechismus van Westminster (Apeldoorn: Uitgeverij De Banier, 2014). Niet het eeuwige besluit van God, maar het moment in de tijd waarop de mens door het geloof Christus ontvangt, is dus in die zin het ‘beslissende’ punt in de rechtvaardiging. [19]Zie wat Letham zegt over WC 11.4: ‘God eternally decreed to justify the elect, and in human history Christ died for the sins of all the elect and rose from the dead for them (11.4). The insistent theme of the antinomians was that the crucial center of gravity of justification was the eternal decree and the historical accomplishment of Christ. To counter this position, which the divines saw would undermine the doctrine of sanctification, the section goes on to assert that the elect are not actually justified until the Holy Spirit applies Christ to them through faith. This means that our receiving Christ in our own life-history is the Archimedean point of justification, not the decree of God in eternity. However, the sovereign decree of God is asserted, and the application of salvation to the elect is maintained. The Confession will have nothing to do with antinomianism; neither will it make concessions to Arminianism.’ Robert Letham, The Westminster Assembly: reading its theology in historical context, The Westminster Assembly and the Reformed faith (Phillipsburg, N.J: P & R Pub, 2009), 272.Een definitie van leerstellig antinomianismeDe definitie van Van den Brink is helder (en in de context van zijn studie bruikbaar), maar ook weer zo smal dat ze niets zegt over de plaats van de wet in het leven van gelovigen. En dat is nu juist het zo betwiste leerpunt van de antinomianen, dat ook in hun boeken duidelijk terugkomt. Daarom vat Harinck, wat mij betreft, de hoofddwaling van de antinomianen het beste samen:Er is wel gezegd, dat hun hoofddwaling is, dat zij niet juist onderscheiden tussen de verwerving en de toepassing van de zaligheid en tussen de rechtvaardigmaking en de heiligmaking. Waar de roomse leer en het wetticisme van de heiligmaking de rechtvaardigmaking maakt, daar maakten de antinomianen van hun rechtvaardiging in Christus hun heiligmaking. In hun stellingen waren bijbelse en evangelische elementen aanwezig, maar waar zij deze zaken in het extreme doortrokken, verwijderden zij zich van het bijbelse geloof. [20]C. Harinck, Om het hart van het Evangelie (Houten: Den Hertog, 1994), 36.In deze omschrijving van het antinomianisme komen twee kernpunten duidelijk naar voren, die ik in het vervolg zal gebruiken als de definitie van het leerstellig antinomianisme:Geen duidelijk onderscheid tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking: om Gods genade centraal te zetten en weg te blijven van goede werken, wil men ook in de heiligmaking niet spreken van zonden en van de eisen en verplichtingen van de wet.Geen duidelijk onderscheid tussen de verwerving en de toepassing van de zaligheid: [21]Het laten opgaan van de toepassing van de zaligheid in de verwerving is ook het punt dat Bavinck noemt als kenmerk van het antinomianisme: H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, Vierde onveranderde druk, vol. 3 (Kampen: J. H. Kok N.V. Uitgevers, 1929), 527. om Gods genade centraal te zetten en weg te blijven van de gedachte dat de mens met zijn daden nog iets van de zaligheid kan verdienen, wil men ook in de toepassing van de zaligheid niet spreken van niet-verdienstelijke daden van de mens, zoals geloof en bekering, die na de wedergeboorte plaatsvinden. Het conflict rondom het antinomianisme in EngelandVoordat ik in meer detail wil bespreken wat de antinomianen leerden en hoe daarop werd gereageerd, geef ik een kort overzicht van de belangrijkste personen in het conflict rondom het antinomianisme in Engeland. Ook in Nieuw-Engeland, in de Amerikaanse kolonie Massachusetts, speelde er tussen 1636 en 1638 een conflict met de antinomianen. Hierbij werden Anne Hutchinson (1591-1642) en anderen van antinomianisme beschuldigd en veroordeeld. Ik laat dit verder buiten beschouwing en wil me vooral richten op het conflict in Engeland.De eerste periode van het conflictIn Engeland kent het conflict met de antinomianen in de 17e eeuw twee golven. De eerste periode begint met de publicatie van geschriften van John Eaton, The honey-comb of free justification by Christ alone in 1642, en Tobias Crisp, Christ Alone Exalted in 1643. Deze geschriften worden postuum uitgebracht en komen op de markt omdat de kerkelijke censuur op publicaties in deze periode instort. [22]Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 23.Aan de kant van de antinomianen zijn John Eaton (1575-1641), Tobias Crisp (1600-1643), Robert Towne (1593-1663) en John Saltmarsh (?-1647) de bekendste namen. [23]Kevan, The Grace of Law, 25-28. De belangrijkste en bekendste tegenstanders van de antinomianen en verdedigers van de puriteinse orthodoxie zijn Thomas Gataker (1574-1654), Samuel Rutherford (1600-1661) en Richard Baxter (1615-1691). [24]Kevan, 28-30. Daarbij moet worden opgemerkt dat Baxter zo’n hekel had aan het antinomianisme dat hij in het tegenoverstelde uiterste van het neonomianisme verviel. [25]Kevan, The Grace of Law, 30.In het vervolg van dit hoofdstuk zal ik de leer van Eaton, Crisp en Saltmarsh bespreken. Ook Rutherford komt uitgebreid aan bod als verdediger van de gereformeerde leer.De tweede periode van het conflictDe tweede periode van het conflict met de antinomianen begint in 1690 met de heruitgave van Christ Alone Exalted van Tobias Crisp door zijn zoon Samuel Crisp. [26]Kevan, 37. Na de dood van Richard Baxter in 1691 is het vooral Daniel Williams (1643?-1716) die de strijd met de antinomianen aangaat. Van de zijde van de antinomianen is het Isaac Chauncy (1632-1712) die antwoordt door middel van verschillende boeken waarin hij het neonomianisme van Williams bestrijdt.In deze periode neemt Robert Traill (1642-1716) met zijn korte boek Justification Vindicated (1692) een heldere middenpositie in tussen het antinomianisme enerzijds en het arminianisme en neonomianisme anderzijds. In acht hoofdstukken verdedigt hij de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen en keert hij zich tegen wetteloosheid. Traills boek wordt vanaf 1720 erg populair bij de Marrow-men en hun volgers. [27]Joel R. Beeke en Randall J. Pederson, Meet the Puritans: With a Guide to Modern Reprints, e-book (Grand Rapids, MI: Reformation Heritage Books, 2007), 345.In deze tweede periode van het antinomiaanse conflict wordt ook de Nederlandse theoloog Herman Witsius (1636-1708) erbij betrokken, doordat hij vanuit Engeland wordt gevraagd om zijn visie te geven en te bemiddelen in het conflict. Uiteindelijk gaat hij op dit verzoek in door een boek te schrijven, Animadversiones Irenicae, waarin hij beide partijen probeert te verzoenen. [28]Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 2. Omdat in het heetst van de strijd de nuance bij beide partijen vaak verloren gaat, is het interessant om de meer neutrale inbreng van Traill en Witsius te bestuderen. Maar voordat ik daar dieper op inga, wil ik eerst onderzoeken wat Eaton, Crisp en Saltmarsh nu precies leerden en waarom dat zulke sterke reacties opriep. De leer van Eaton, Crisp en SaltmarshVolgens Thomas Gataker is John Eaton de grondlegger van het antinomianisme in Engeland. [29]Kevan, The Grace of Law, 26. Zijn boek The honey-comb of free justification by Christ alone wordt in 1642 postuum gepubliceerd en door de Westminster Assembly onder censuur geplaatst. Het hoofddoel van dit boek is betogen dat God geen zonde kan en wil zien in Zijn gerechtvaardigde kinderen. [30]‘the maine subject of which booke is to prove that God doth not, will not, nor cannot see any sin in any of his justified children.’ Ephraim Pagitt, Heresiography: or, a description of the Heretics and Sectaries of these latter times (London, 1645), 89; Geciteerd in: Kevan, The Grace of Law, 26.Eaton: God ziet geen zonde in Zijn kinderenVolgens Eaton heeft Christus Zijn kinderen verlost van de wet met haar eisen en verplichtingen. Hij beroept zich op Galaten 3:25 en zegt:Wij verwarren het Oude Testament met het Nieuwe; wij brengen de volwassen erfgenaam terug naar school om geslagen te worden van de schoolmeester, in tegenspraak met de nadrukkelijke leer en leiding van de Heilige Geest, Die zegt, dat nadat het geloof gekomen is, wij niet langer onder de tuchtmeester zijn. [31]John Eaton, The honey-combe of free justification by Christ alone (London, 1642), 114-15; Geciteerd in: Harinck, Om het hart van het Evangelie, 35.Als we zeggen dat Gods kinderen nog zondaren zijn nadat ze in Christus zijn gerechtvaardigd, vermengen we wet en Evangelie, zegt Eaton. Dan veranderen we Christus in Mozes en Mozes in Christus en bederven we het hele Evangelie van Christus. [32]Eaton, Honey-combe, 381. Eaton heeft de puriteinse levensbeschouwing fel bestreden en beschuldigde voorstanders van een nauwgezette levenswandel van werkheiligheid, dubbelhartigheid en farizeïsme. [33]Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 22. Eaton maakt geen duidelijk onderscheid tussen de rechtvaardiging en de heiliging, zoals we dat zagen in het eerste punt van de definitie van het antinomianisme. Zijn antinomianisme komt dus voort uit zijn aversie tegen de puriteinse nadruk op levensheiliging en de te wettische prediking van sommige puriteinen.Crisp: een gematigde antinomiaanDe bekendste antinomiaan is waarschijnlijk Tobias Crisp. Zijn boek Christ alone exalted zorgt zowel bij de publicatie in 1643 als bij de herpublicatie in 1690 voor het opbloeien van het antinomiaanse conflict. Maar hoewel het antinomianisme soms ‘Crispianisme’ wordt genoemd, is Tobias Crisp een gematigde antinomiaan. [34]Kevan, The Grace of Law, 26. We kunnen zijn antinomianisme beschouwen als een reactie op het arminianisme, zeker omdat hij voorheen zelf arminiaanse opvattingen huldigde. [35]Zie: Beeke en Pederson, Meet the Puritans, 112; Zie ook: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 67. Het lijkt erop dat hij zo’n afkeer heeft van zijn vroegere opvattingen dat hij meent dat hij daar nooit ver genoeg vandaan kan vluchten. [36]Kevan citeert Benjamins Brooks: Kevan, The Grace of Law, 27. ‘His ideas of the grace of Christ had been exceedingly low, and he had imbibed sentiments which produced in him a legal and self-righteous spirit. Shocked at the recollection of his former views and conduct, he seems to have imagined that he could never go far enough from them.’Crisp drukt zich gematigd uit als hij zegt dat de morele wet toch de regel voor het leven van christenen is. Tegelijkertijd leert hij wel dat er geen zonde meer is die God je kan aanrekenen nadat je Christus hebt aangenomen. Hij zegt dat een gelovige net zo zeker kan zijn van de vergeving van zijn zonde voordat hij haar heeft beleden als daarna. Volgens hem is er geen enkele zonde die de gelovige nog kan schaden. [37]Beeke en Pederson, Meet the Puritans, 113. ‘How should Crisp be viewed? The charges of being a doctrinal antinomian and a hypercalvinist are quite understandable, though strictly speaking, are only partially true. Though Crisp emphasized that the law is “cruel and tyrannical,” he maintained that the moral law is the Christian’s rule of life (Christ Alone Exalted, 2:124, 526ff.) and, in contrast to hyper-calvinism, he unreservedly proclaimed the free offer of the gospel (1:112ff, 213f). On the other hand, Crisp made some unguarded, even extreme, statements about the one-sidedness of the freeness of sovereign grace that understandably provoked other divines to write and preach against him. For example, Crisp states: “There is not one sin you commit, after you receive Christ, that God can charge upon your person” (1:73); “before a believer confesses his sin, he may be as certain of the pardon of it, as after confession” (1:359); and “they that have God for their God, there is no sin that ever they commit, can possibly do them any hurt” (2:171).’ We zien hier het eerste punt van de definitie van het antinomianisme weer terugkomen, namelijk het verwarren van rechtvaardigmaking en heiligmaking.Ook het tweede kenmerk van het antinomianisme, het niet duidelijk onderscheiden van verwerving en toepassing, is duidelijk zichtbaar bij Crisp. Hij wijst iedere menselijke daad af als onderdeel van de toe-eigening, ook de geloofsdaad. Als de rechtvaardiging afhangt van de geloofsdaad van een mens, vervallen we in rechtvaardiging door de werken, zegt hij:De waarheid is, geliefden, dat de daad van het geloven een werk is, en evengoed een werk van ons als onze vrees, ons gebed en liefde dat is. De apostel zou zichzelf tegenspreken als hij zou zeggen: Wij worden zalig gemaakt door het geloof, niet door de werken, als hij zou bedoelen door de daad van het geloof; dan zou hij evengoed hebben kunnen zeggen: we worden niet gerechtvaardigd door de werken, maar we worden gerechtvaardigd door de werken. [38]T. Crisp, Christ Alone Exalted: being the Compleat Works of Tobias Crisp, D.D. containing XLII. Sermons (London: Marshal, 1690), 325; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 72.Crisp omschrijft hoe God handelt met een mens als een dokter die een tegenstribbelende patiënt het medicijn in de keel propt. [39]Crisp, Christ Alone Exalted, 98-99; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 75-76. Het komen tot Christus is volgens Crisp dan ook absoluut geen activiteit van een mens. Hij benadrukt dat een mens eigenwijs is en tegenstribbelt zoals een dwars en tegendraads kind. Zoals een kind wat worstelt en vecht opgetild moet worden door de vader en met dwang meegenomen moet worden, zo is volgens Crisp ook het eerste komen tot Christus. [40]Crisp, Christ Alone Exalted, 612; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 76. De daden van berouw en geloof zijn dan ook geen daden van de mens zelf; Christus of de Heilige Geest verricht deze voor en in de uitverkorene. [41]Crisp, Christ Alone Exalted, 124.Crisp leert de rechtvaardiging van eeuwigheidCrisp leert daarnaast de rechtvaardiging van eeuwigheid. De uitverkorenen zijn volgens hem al daadwerkelijk gerechtvaardigd in de eeuwigheid. In de tijd gebeurde dat toen Christus stierf aan het kruis. De uitverkorenen zijn dus al vanaf hun geboorte gerechtvaardigd, ze verkeren nooit in een staat van toorn en vloek ten opzichte van God:Gelovigen, Gods uitverkorenen zijn Zijn erfgenamen. En omdat zij dit zijn, brengt hun eerste bestaan hen tot het recht op de erfenis. Iemand die als erfgenaam geboren wordt is een erfgenaam vanaf het eerste ogenblik van zijn ontvangenis. Daarom moet u of toegeven dat een uitverkorene geen erfgenaam is, of u moet belijden dat er geen tijd is dat zo iemand geen kind van God is en als zodanig niet gereinigd is van alle vuilheid in lichaam en geest. [42]Crisp, 368; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 78.Een uitverkorene, zo zegt Crisp, kan met zijn ongeloof niet verhinderen dat hij een kind van God is. Hij verhindert slechts zijn eigen kennis hiervan. [43]Crisp, Christ Alone Exalted, 100. ‘[…] you will ask, Is not unbelief a bar to have a part in Christ? Answ. It is a bar to hinder the Manifestation of Christ in the Spirit, but it is not a bar to hinder one from having a part in Christ, on whom God doth bestow him.’ Zie ook: 578-579. Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 78 noot 52; Zie ook: C. Graafland, Van Calvijn tot Comrie, oorsprong en ontwikkeling van de leer van het verbond in het Gereformeerd Protestantisme, vol. 3 & 4 (Zoetermeer: Boekencentrum, 1994), 207. Het geloof is dan ook niet meer dan het verkrijgen van kennis over wat God in de eeuwigheid al heeft gedaan. Crisp baseert zijn standpunt op Romeinen 5:1, als de komma in die tekst tenminste goed wordt gezet:Ik vraag een ding van u en dat is om Theodorus Beza over deze tekst te raadplegen. Hij vertaalt de woorden vanuit het origineel ‘Gerechtvaardigd zijnde hebben wij vrede met God door het geloof’ zonder enige pauze van het begin tot het einde. Onze Engelse vertalers vertalen de woorden als volgt: ‘Gerechtvaardigd zijnde door het geloof’ en dan plaatsen zij een komma. Maar Beza die als een zeer nauwgezet vertaler van het origineel wordt beschouwd, voegt van het begin tot het einde geen pauze in.En als dat waar is, waarom zouden de woorden dan niet evengoed als volgt mogen worden vertaald: ‘zijnde gerechtvaardigd, hebben wij door het geloof vrede met God’? En zo schrijft hij de rechtvaardiging toe aan Christus als iets dat al tevoren is geschied, en hij laat het geloof betrekking hebben op onze vrede. Gerechtvaardigd zijnde door Christus verkrijgen wij door het geloof vrede met God. Dit komt overeen met de analogie van het geloof en met de waarheid van het Evangelie: ‘Want het is God die rechtvaardigt’, Rom. 8:34. Rechtvaardiging is werkelijk en eigenlijk het werk van God Zelf en het kan niet het werk zijn van het geloof. [44]Crisp, Christ Alone Exalted, 325; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 79.Zo zien we dat Crisp er alles aan doet om te zorgen dat het Sola Gratia centraal staat. Dit gaat mijns inziens wel ten koste van het Sola Fide. We moeten de preken van Crisp voorzichtig lezen, omdat ze – zoals Spurgeon terecht opmerkte – onzorgvuldige uitspraken bevatten die tot ernstige leerstellige fouten kunnen leiden. [45]Beeke en Pederson, Meet the Puritans, 113. ‘Crisp’s sermons must therefore be read with caution, recognizing, as Spurgeon rightly noted, that they include some careless statements that could lead to serious doctrinal error.’ Toch moeten we niet vergeten dat de preken van Crisp voor velen tot zegen zijn geweest. [46]Beeke en Pederson, 113.Saltmarsh: berouw is maar wettisch werkOok John Saltmarsh, die met zijn boek Free grace: or, the flowings of Christs blood free to sinners het antinomiaanse standpunt verdedigt, is duidelijk over de zonde in het leven van gelovigen:Christenen behoren niet bekommerd te zijn voor enige zonde in hen, noch te bedenken dat God ontstemd is over hen, of dat enige bezoeking hen vanwege hun zonden overkomt, of dat zij ooit nog geroepen zullen worden om van enige zonde rekenschap af te leggen. [47]John Saltmarsh, Free grace, or, The flowings of Christs blood free to sinners (London, 1646), 173-74; Geciteerd in: Harinck, Om het hart van het Evangelie, 35.Ook berouw is niet noodzakelijk volgens Saltmarsh, die dat maar een wettisch werk vindt:Gelovigen manen tot berouw over hun zonden en hen dringen om overeenkomstig de Wet van God te wandelen is een wettische weg om troost tot de ziel te brengen… Predikers, die dit doen geven eerder iets van de Wet dan van het Evangelie aan het veroordeelde geweten. [48]Saltmarsh, Free Grace, 27,44; Geciteerd in: Harinck, Om het hart van het Evangelie, 35.Zo zien we dat de antinomianen alles wat een mens zou moeten doen volledig afwijzen. Een gelovige moet alles in Christus hebben en alleen op Hem bouwen. Christus heeft alles gedaan voor de Zijnen. Hij heeft zelfs voor de Zijnen berouw gehad en voor hen geloof geoefend, zo leert Saltmarsh. [49]Harinck, Om het hart van het Evangelie, 35. Dit zagen we ook bij Crisp, die zegt dat de daden van berouw en geloof geen daden zijn die de mens zelf doet, maar dat Christus of de Heilige Geest ze voor en in de uitverkorene verricht.Westminster wijst het antinomianisme duidelijk afWe hebben gezien dat het leerstellig antinomianisme bestaat uit twee dwalingen:Geen duidelijk onderscheid tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking: om Gods genade centraal te zetten en weg te blijven van goede werken, wil men ook in de heiligmaking niet spreken van zonden en van de eisen en verplichtingen van de wet.Geen duidelijk onderscheid tussen de verwerving en de toepassing van de zaligheid: om Gods genade centraal te zetten en weg te blijven van de gedachte dat de mens met zijn daden nog iets van de zaligheid kan verdienen, wil men ook in de toepassing van de zaligheid niet spreken van niet-verdienstelijke daden van de mens, zoals geloof en bekering, die na de wedergeboorte plaatsvinden.Rechtvaardigmaking en heiligmakingDe Westminster Assembly leert in reactie op de eerste dwaling heel duidelijk in WC 11.5 dat degenen die gerechtvaardigd zijn nog steeds in zonden kunnen vallen. [50]WC 11.5: ‘God vergeeft telkens weer de zonden van degenen die gerechtvaardigd zijn (Matth. 6:12; 1 Joh. 1:7,9; 1 Joh. 2:1-2). Ook al kunnen ze nooit uit de staat van rechtvaardiging vallen (Luk. 22:32; Joh. 10:28; Hebr. 10:14), toch kunnen ze door hun zonden onder Gods vaderlijk ongenoegen komen te liggen. Het licht van Zijn aangezicht zal niet aan hen teruggegeven worden totdat ze zichzelf verootmoedigen, hun zonden belijden, om vergeving smeken en hun geloof en bekering vernieuwen (Ps. 32:5; Ps. 51:9-14; Ps. 89:32-34; Matth. 26:75; Luk. 1:20; 1 Kor. 11:30,32).’ Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden. Daarnaast wordt in vraag 77 van de Grote Catechismus van Westminster de vraag over het verschil tussen rechtvaardiging en heiliging expliciet beantwoord. [51]Grote Catechismus van Westminster, vraag 77: ‘Waarin verschillen rechtvaardiging en heiliging van elkaar? Antwoord: Hoewel heiliging onlosmakelijk met rechtvaardiging is verbonden (1 Kor. 6:11; 1 Kor. 1:30), is er toch verschil. In de rechtvaardiging wordt de gerechtigheid van Christus door God toegerekend (Rom. 4:6,8), terwijl de Heilige Geest in de heiliging de genade uitstort in het hart en de mens er toe in staat stelt om zich daarin te oefenen (Ez. 36:27). De zonde wordt in de rechtvaardiging vergeven (Rom. 3:24-25), in de heiliging wordt ze onderworpen (Rom. 6:6,14). Door de rechtvaardiging worden alle gelovigen tijdens dit leven in dezelfde mate zo volkomen van de wrekende toorn van God bevrijd, dat ze nooit in het verderf kunnen vallen (Rom. 8:33-34). De heiliging is echter niet in allen gelijk (1 Joh. 2:12-14; Hebr. 5:12-14) en is tijdens dit leven ook bij niemand volmaakt (1 Joh. 1:8,10), maar groeit naar volmaaktheid (2 Kor. 7:1; Fil. 3:12-14).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. De opstellers zeggen dat de zonde in de rechtvaardiging wordt vergeven en dat ze in de heiliging wordt onderworpen. De heiliging is in dit leven echter niet volmaakt. Antwoord 78 belijdt vervolgens dat die onvolmaaktheid wordt veroorzaakt door de overblijfselen van de zonde in elk aspect van de menselijke natuur, waardoor gelovigen in vele zonden vallen, wat hen belemmert in hun geestelijke dienstbaarheid. [52]Grote Catechismus van Westminster, vraag 78: ‘Waar wordt de onvolkomenheid in de heiliging van de gelovigen door veroorzaakt? Antwoord: De onvolkomenheid in de heiliging van de gelovigen wordt veroorzaakt door de overblijfselen van de zonde die in elk aspect van hun menselijke natuur zijn overgebleven en uit het voortdurend begeren van het vlees tegen de geest. Daardoor worden zij vaak door verzoekingen gehinderd en vallen ze in vele zonden (Rom. 7:18,23; Mar. 14:66-72; Gal. 2:11-12). Dit belemmert hen in hun geestelijke dienstbaarheid (Hebr. 12:1) en daardoor zijn zelfs hun beste werken onvolkomen en onheilig in Gods ogen (Jes. 64:6; Ex. 28:38).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Verwerving en toepassingOok de tweede dwaling van het antinomianisme wordt afgewezen door Westminster. We hebben al gezien dat Westminster niet meegaat in het Engelse hypothetisch universalisme en de verwerving en toepassing van de zaligheid onlosmakelijk aan elkaar verbindt. [53]Zie WC 8.5: ‘Doordat Hij volmaakt gehoorzaam was en Zichzelf éénmaal door de eeuwige Geest aan God heeft opgeofferd, heeft de Heere Jezus volkomen aan de gerechtigheid van Zijn Vader voldaan (Rom. 3:25-26; Rom. 5:19; Ef. 5:2; Hebr. 9:12,14; Hebr. 10:14). Daardoor heeft Hij voor al degenen die de Vader Hem gegeven heeft niet alleen verzoening verworven, maar ook een eeuwige erfenis in het Koninkrijk van de hemelen (Dan. 9:24,26; Joh. 17:2; Ef. 1:11,14; Kol. 1:19-20; Hebr. 9:12,15)’ en WC 3.6: ‘Niemand anders wordt door Christus verlost, krachtdadig geroepen, gerechtvaardigd, aangenomen tot kind, geheiligd en zalig gemaakt, dan alleen de uitverkorenen.’ Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden. Er wordt helder beleden dat aan allen voor wie Christus de verlossing heeft verworven, deze verlossing ook krachtig wordt toegepast. [54]WC 8.8: ‘Aan allen voor wie Christus de verlossing heeft verworven, deelt Hij die zeker mee en past die krachtig toe (Joh. 6:37,39; Joh. 10:15-16). Hij bidt voor hen (Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1-2) en openbaart de geheimenissen van de zaligheid aan hen in en door het Woord (Joh. 15:13,15; Joh. 17:6; Ef. 1:7-9). Ook overtuigt Hij hen om te geloven en te gehoorzamen door de krachtige werking van Zijn Geest en regeert Hij door Woord en Geest in hun harten (Joh. 14:16; Joh. 17:17; Rom. 8:9,14; Rom. 15:18-19; 2 Kor. 13: Hebr. 12:2). Door Zijn almachtige kracht en wijsheid overwint Hij al hun vijanden, op een wijze zoals die het beste overeenkomt met Zijn wonderlijke en ondoorgrondelijke raad (Ps. 110:1; Mal. 4:2-3; 1 Kor. 15:25-26; Kol. 2:15).’ Vertaling uit: Tanis-Baars.Dit betekent echter niet dat verwerving en toepassing vermengd moeten worden, zoals de antinomianen doen. Wat Christus verworven heeft, moet wel nog worden toegepast in het leven van de uitverkorenen. De Westminster Confessie leert dus geen rechtvaardiging van eeuwigheid. Ze zegt klip en klaar dat de uitverkorenen pas gerechtvaardigd worden als de Heilige Geest op Zijn tijd Christus daadwerkelijk aan hun hart toepast. [55]WC 11.4: ‘God heeft van alle eeuwigheid besloten om alle uitverkorenen te rechtvaardigen (Rom. 8:30; Gal. 3:8; 1 Petr. 1:2, 1 Petr. 1:19-20). Christus is in de volheid van de tijd voor hun zonden gestorven en opgestaan voor hun rechtvaardigmaking (Rom. 4:25; Gal. 4:4; 1 Tim. 2:5-6). Desondanks worden ze niet gerechtvaardigd totdat de Heilige Geest op Zijn tijd Christus daadwerkelijk aan hun harten toepast (Gal. 2:16; Kol. 1:21-22; Tit. 3:4-7).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. Niet het eeuwige besluit van God, maar het moment in de tijd waarop de mens door het geloof Christus ontvangt, is dus in die zin het ‘beslissende’ punt in de rechtvaardiging. [56]Zie wat Letham zegt over WC 11.4: ‘God eternally decreed to justify the elect, and in human history Christ died for the sins of all the elect and rose from the dead for them (11.4). The insistent theme of the antinomians was that the crucial center of gravity of justification was the eternal decree and the historical accomplishment of Christ. To counter this position, which the divines saw would undermine the doctrine of sanctification, the section goes on to assert that the elect are not actually justified until the Holy Spirit applies Christ to them through faith. This means that our receiving Christ in our own life-history is the Archimedean point of justification, not the decree of God in eternity. However, the sovereign decree of God is asserted, and the application of salvation to the elect is maintained. The Confession will have nothing to do with antinomianism; neither will it make concessions to Arminianism.’ Letham, The Westminster Assembly, 272.Westminster is niet bang om te spreken over menselijke daden. In de krachtdadige roeping wordt het verstand verlicht en de wil vernieuwd zodat mensen vrijwillig tot Christus komen. [57]WC 10.1: ‘Het heeft God op de vastgestelde en aangename tijd behaagd om uitsluitend diegenen die Hij heeft uitverkoren tot het leven, door Zijn Woord en Geest (2 Kor. 3:3,6; 2 Thess. 2:13-14) krachtdadig te roepen (Rom. 8:30; Rom. 11:7; Ef. 1:10-11) uit de staat van zonde en dood waarin zij van nature zijn, tot de staat van genade en zaligheid door Jezus Christus (Rom. 8:2; Ef. 2:1-5; 2 Tim. 1:9-10). Hun verstand wordt verlicht, zodat ze de dingen van God op een geestelijke en zaligmakende wijze leren verstaan (Hand. 26:18; 1 Kor. 2:10,12; Ef. 1:17-18). Hij neemt hun stenen hart weg en geeft hun een vlezen hart (Ez. 11:19; Ez. 36:26), vernieuwt hun wil en richt die door Zijn almachtige kracht op datgene wat goed is (Deut. 30:6; Ez. 36:27; Fil. 2:13). Hij trekt hen op een krachtige manier tot Christus (Joh. 6:44-45; Ef. 1:19), maar dan zo dat zij volkomen vrijwillig komen, omdat ze door Zijn genade gewillig zijn gemaakt (Ps. 110:3; Hoogl. 1:4; Joh. 6:37; Rom. 6:16-18).’ Vertaling uit: Tanis-Baars, Gewogen woorden. Dat betekent echter niet dat de zaligheid afhankelijk is van menselijke werkzaamheden. De mens is volledig passief, totdat hij wordt levend gemaakt door de Heilige Geest. Maar die levendmaking stelt hem in staat om de aangeboden genade te omhelzen. [58]WC 10.2: ‘Deze krachtdadige roeping komt uitsluitend voort uit Gods vrije en bijzondere genade en beslist niet uit iets wat vooraf in de mens gezien wordt (2 Tim. 1:9; Tit. 3:4-5; Ef. 2:4-5; Ef. 2:8-9; Rom. 9:11). Hierin speelt de mens een volstrekt passieve rol totdat hij wordt verlevendigd en vernieuwd door de Heilige Geest (Rom. 8:7; 1 Kor. 2:14; Ef. 2:5). Dat stelt hem er vervolgens toe in staat deze roeping te beantwoorden en de genade die daarin wordt aangeboden en wordt meegedeeld te omhelzen (Ez. 36:27; Joh. 5:25; Joh. 6:37).’ Vertaling uit: Tanis-Baars. Ook in de Dordtse Leerregels zien we duidelijk terug dat God niet in de mens werkt als in stokken en blokken (DL III/IV.16). [59]DL III/IV.16, eerste gedeelte: ‘Doch gelijk de mens door den val niet heeft opgehouden een mens te zijn, begaafd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des mensen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijker wijze gedood; alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt, verbetert, en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk;’ God vernieuwt de wil zodat de mens zelf ook gaat willen. Daarom wordt terecht gezegd dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert (DL III/IV.12). [60]DL III/IV.12, laatste gedeelte: ‘En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert.’Het antinomianisme en het aanbod van genadeZoals we zagen, is het antinomianisme een tegenreactie op het centraal zetten van menselijke werkzaamheden. Dat gebeurt in het nomisme (of: wetticisme), maar ook in het arminianisme.Tegenover het arminianisme, dat de geloofsdaad en volharding van de mens centraal zet, benadrukken de antinomianen de vrije genade van God. Daarin slaan ze echter door naar de andere kant: ze verwarren de verwerving en de toepassing van de zaligheid. Er kan en mag helemaal niets meer van de mens worden geëist, zo zeggen ze. Al het werk van een mens is slechts wettisch werk. Ook de oproep tot berouw, bekering, geloof en levensverbetering is maar een wettisch werk dat de genade van God verdonkert.Wat betekent dit voor het aanbod van genade bij de antinomianen? Rutherford concludeert het volgende:Door het misbruik van de absolute besluiten der genade zeggen zij dat niemand hoeft te worden aangespoord te geloven dan diegenen van wie we weten dat ze door God zijn uitverkoren of diegenen die Zijn Geest krachtdadig in zich hebben. Dan kan het niet anders of Gods absolute besluiten nemen alle ijver, zorg, inspanningen, gebed en het zoeken van God weg.Want als we tot het leven zijn verkoren, dan heeft Christus het op Zich genomen ons te verlossen; indien niet, dan moeten we in zonde liggen en in zonde vergaan. Zij die niet bij Christus behoren, vragen zich af: waarom zouden ze moeten horen, bidden, kloppen? Of waarom zou hun het Woord moeten worden verkondigd? Gered kunnen ze niet worden, want ze vallen niet onder Christus’ zorg.Dell beweert dat aansporingen, motieven, argumenten, prediking en gebed niet bedoeld zijn voor diegenen die absoluut verworpen zijn; en op dezelfde grond, dat diegenen geen middelen hoeven te gebruiken die absoluut verkoren zijn tot heerlijkheid. [61]Samuel Rutherford, A survey of the Spirituall Antichrist (London, 1648), 2:208-209; Geciteerd in: Brink, Herman Witsius en het antinomianisme, 70.Rutherford reageert hier op William Dell (1607-1669), die samen met Saltmarsh legerpredikant is. Ook Saltmarsh zegt dat niemand hoeft te worden aangespoord om te geloven dan alleen diegenen van wie we weten dat ze door God zijn uitverkoren en in wie de Geest krachtdadig werkt. [62]Rutherford, A survey of the Spirituall Antichrist, 1:174. ‘None are to be exhorted to beleeve but such as we know to be the Elect of God, and to have the spirit working in them effectually.’ Rutherford heeft dus te maken met antinomianen die hun leer zo ver doortrekken dat ze concluderen dat het gebruik van de middelen zinloos of niet nodig is. Voor uitverkorenen is het gebruik van de middelen niet nodig, want zij komen er toch wel. Voor de niet-uitverkorenen is het zinloos, want ze zullen er nooit komen. We zien hier bij een deel van de antinomianen al sterke overeenkomsten met het latere hypercalvinisme.Bij Crisp ligt dit echter anders. Hij predikt het Evangelie ruim en nodigend. Christus is gegeven aan Joden en heidenen. De hele Schrift spreekt hierover in heel algemene termen, aldus Crisp: Christus kwam voor zondaren. Als iemand zegt: ‘Hij is niet voor mij gestorven, Hij is niet voor mij gegeven’, dan antwoordt Crisp: waarom niet? Bent u geen overtuigde zondaar? Hij is voor u gegeven als u zegt: ‘God, wees mij, zondaar, genadig!’ [63]Crisp, Christ Alone Exalted, 179. Als iemand wil weten of hij deelheeft aan Christus, kan hij het beste afgaan op het algemene aanbod van het Evangelie. [64]Crisp, 180. ‘Therefore, I must tell you, there is no better way to know your portion in Christ, than upon the general tender of the gospel.’ Dat Crisp een hypercalvinist was omdat hij de noodzaak van geloof afwijst, zoals sommigen denken, is dan ook op zijn hoogst slechts gedeeltelijk waar. [65]Zo concluderen ook: Graafland, Van Calvijn tot Comrie, 3 & 4:209; En: Beeke en Pederson, Meet the Puritans, 113.Ik haalde Rutherford al even aan. Hij was als Schot aanwezig op de Westminster Assembly en een prominente bestrijder van de antinomianen. Laten we kijken hoe Rutherford in zijn felle strijd tegen het antinomianisme toch het gereformeerde midden wist vast te houden. Voetnoten (65) Tagged:AntinomianismeNomismeWestminsterWetticisme Vorige De ‘Modern Question’: neonomianisme en hypercalvinisme in Engeland Volgende Samuel Rutherford en de bereidwilligheid van Christus