Vrije wil en uitverkiezing in de Dordtse LeerregelsNu we een goed beeld hebben van het ontstaan en de inhoud van de Dordtse Leerregels wil ik graag wat dieper ingaan op een aantal thema’s die hierin terugkomen. Wat zeggen de Dordtse Leerregels over de uitverkiezing en de vrije wil? Welke conclusies verbinden ze op grond daarvan aan het aanbod van genade?De Dordtse Leerregels beginnen met de verdorvenheid van de mensHet is opvallend dat de Dordtse Leerregels ieder hoofdstuk beginnen in het diepe dal van de zonden, in de donkerheid van de totale verdorvenheid van de mens. Hoofdstuk 1 begint met de verschrikkelijke werkelijkheid dat alle mensen zondaren zijn en dat het rechtvaardig zou zijn als God ons in die zonde en ellende zou laten (DL I.1). Hoofdstuk 2 begint met de rechtvaardigheid van God, die onze zonden moet straffen (DL II.1), en benadrukt dat we zelf nooit onze schuld kunnen voldoen (DL II.2).Hoofdstuk 3/4 opent in dezelfde trant. De mens is het beeld van God kwijtgeraakt (DL III/IV.1). Ieder mens is dood in de zonden en een slaaf van de zonden. Zonder het genadewerk van de Heilige Geest kunnen en willen we niet naar God terugkeren (DL III/IV.3).Zelfs hoofdstuk 5 begint ermee dat Gods kinderen niet volledig verlost zijn van de oude mens (DL V.1). Daarom doen ze nog dagelijks zonden, wat hen ootmoedig maakt en iedere keer weer naar Christus laat vluchten (DL V.2). Tegenover de remonstranten wordt benadrukt dat de mens totaal verdorven is en zelf niets aan zijn zaligheid kan bijdragen.De Dordtse Leerregels over de vrije wilDe Dordtse Leerregels zijn dan ook heel duidelijk over de vrije wil van de mens. Artikel III/IV.3:Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde. En willen en kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelf tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes. [1]Dordtse Leerregels III/IV.3 .De uitverkiezing van God hangt dan ook niet af van Gods voorkennis over het geloof of de speciale heiligheid van bepaalde mensen. God verkiest een mens niet omdat hij gaat geloven, maar zodat hij gaat geloven (DL I.7, I.9 en vdd I.1). Het is een dwaling om te zeggen dat Christus gestorven is voor alle mensen en dat het nu van onze vrije wil afhangt of we daarin geloven en gered worden (DL vdd II.6). Wie komt en bekeerd wordt, doet dat niet uit zijn vrije wil, maar dankzij de krachtige roeping door God (DL III/IV.10).De Heilige Geest werkt de wedergeboorte en maakt de verkeerde, dode wil levend (DL III/IV.11). Deze wedergeboorte werkt God, bovennatuurlijk en wonderlijk, zonder ons in ons. De wedergeboorte is een vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden, en levendmaking. Hierdoor gaan mensen met een vernieuwde wil daadwerkelijk geloven en zich bekeren (DL III/IV.12). Het geloof en de wil om te geloven zijn dus gaven van God (DL III/IV.14).Genade is dus niet slechts een zacht aandringen van God om je te bekeren, nee, Hij geeft een nieuw hart en een nieuwe geest (DL vdd III/IV.7). Deze wedergeboorte kun je als mens niet tegenhouden; dan zou je het werk van de almachtige God onderwerpen aan de menselijke wil (DL vdd III/IV.8). De wil van de mens en de genade van God werken niet samen in de bekering. Bekering is een eenzijdig werk van God (DL vdd III/IV.9).De Acta over de vrije wilUit de Acta van de Dordtse Synode blijkt een grote eensgezindheid onder de afgevaardigden over de vrije wil. Zonder wedergeboorte kan de mens geestelijk niets goeds doen, maar is hij geestelijk dood. [2]Acta of Handelingen der Nationale Synode Dordrecht 1618-1619, 1883, 773 (Gelderse), (digitale versie): ‘Wij geloven, dat de onwedergeboren mens geestelijk dood is, dat is, dat hij heeft een blind verstand, en een verduisterde wil, zijnde onder de zonde gevangen, en hebbende zodanige genegenheden, die geheel verdorven en ongeregeld zijn, zodat hij niet alleen niets van hetgeen geestelijk en zaligmakende is, inderdaad verstaat, wil, doet, maar zelfs ook niet kan verstaan, willen, doen, eer God door Zijn Geest in hem beide het vermogen en het werken, zowel wat het begin, als wat den voortgang en de vervulling aangaat, genadiglijk is werkende.’ Acta, 790 (Zuid-Holland). ‘Dat de wil des mensen door de zonde zo grote verkeerdheid, wederspannigheid, verdorvenheid en dienstbaarheid der zonde, over zichzelven heeft gehaald, dat hij zelfs in dingen, die de zeden aangaan, en in alle andere uiterlijke handelingen en werken, niets goeds of heerlijks kan verkiezen en werken, zonder de bijzondere hulp van God. En dat dezelve ganselijk geen geestelijk en hemels goed, vóór zijn wedergeboorte, eigenlijk en waarlijk kan verkiezen of willen, veel minder kan werken.’ De verschillende afgevaardigden onderbouwen dit op basis van de Bijbel en citeren daarbij regelmatig Augustinus:En dat onze zodanige wil niets vermag tot de bovennatuurlijke werkingen, leert de ganse Schrift: Joh. 15:15, Zonder Mij kunt gij niets doen. Rom. 5:6, Toen wij nog gans krachteloos waren. 2 Kor. 3:5, Wij zijn niet bekwaam uit ons zelven, iets goeds te denken, enz. Hierom zegt Augustinus, Enchrid. cap. 30: Wat goeds kan de verlorene werken, dan zo ver als hij van ’t verderf verlost is? En de wil is zo ver vrij, als hij bevrijd of verlost is. [3]Acta, 469 (Groot-Brittannië).Die verklaart in zijn Woord, dat de mens, gelijk hij naar den algemene loop uit Adam geboren wordt, is een kind des toorns; Ef. 2:3; en een overtreder van moeders lijf aan; Jes. 48:8; niet half dood, maar geheel, al wat hij is, dood in zijn zonden; Ef. 2: 1, 3; Kol 2:13; met geen krachten voorzien tot het geestelijke goed; Rom. 5:6: als blind in zijn verstand; Ef. 5:8; 1 Kor. 2:14; verkeerd van wil; Gen. 6:5, en 8:21; wederspannig van genegenheden; Tit. 3:3; Rom. 3:12, enz. in deze zijn blindheid, verkeerdheid, en opstand, zo van natuur en wil verhard, dat hij niet meer zijn verdorvenheid en zijn genegenheden kan afleggen, als een moorman zijn huid, of een luipaard zijn vlekken kan afleggen; Jer. 13:23; of ook als kwade boom goede vruchten voortbrengen; Matth. 7:18. Alle welke dingen danig zijn, dat ze den natuurlijken schepsels geen licht des geestelijken verstands, of begeerte en genegenheid tot het geestelijke goed, overlaat. [4]Acta, 474 (De Palts); Zie ook: Acta, 486 (Hessen), waar veel dezelfde bewoordingen gebruikt worden.De wil kan niet alleen geestelijk niets goeds doen, maar heeft een ‘zeer grote dorst en genegenheid om te zondigen’. [5]Acta, 469-470 (Groot-Brittannië). ‘Maar na den val en uit den val zelven is daarbij gekomen een zeer grote dorst en genegenheid om te zondigen; Spr. 2:14. Zij verheugen zich kwaad te doen, en zijn vrolijk in hun verkeerd boos wezen. Naarstigheid tot zondigen; Genes. 6:5, Al het dichten en pogen huns harten is altijd boos. Slavernij onder de zonde; Rom. 6: 17, Gij zijt geweest knechten der zonde. En eindelijk de dood in de zonde; Ef. 2: 1, Gij, toen gij dood waart in de misdaden en zonden.’ Als een mens nog niet wedergeboren is, is hij een dode boom die geen goede vruchten voortbrengt. Als een mens wel goede vruchten voortbrengt, is dat niet om met de genade mee te werken; dan is hij al veranderd en levend gemaakt. In de Acta wordt Augustinus geciteerd, die het volgende voorbeeld gebruikt: ‘Een rad loopt daarom niet wel, opdat het rond zij, maar omdat het rond is. Alzo zeggen wij ook; daarom loopt de wil niet wel, opdat hij herboren wordt, maar omdat hij alrede herboren is.’ [6]Augustinus, geciteerd in: Acta, 474 (Groot-Brittannië).Daarom belijdt men op basis van de Bijbel dat het geloof een gave van God is. Dat is maar gelukkig ook, want als we een vrije wil hadden om te geloven, zouden we net als Adam allemaal van God afwijken. [7]Acta, 474 (Groot-Brittannië). ‘Alzo spreekt doorgaans de Schrift; Joh. 6:66, De Vader geeft tot den Zoon te komen, dat is, te geloven. Fil. 1:29, U is gegeven te geloven. 2 Tim. 2:26, God geeft de boetvaardigheid. Ware het zaak, dat God, enige krachten instortende, maar gave te kunnen geloven, te kunnen bekeren, en daartussen de daad zelve zou bevelen aan de vrije wil der mensen, voorwaar, hetgeen de eerste vader gedaan heeft, dat zouden wij allen doen: door de vrije wil zouden wij van God afwijken, en zouden deze mogelijkheid niet ten uitvoer brengen, of in ’t werk stellen. Dit is derhalve deze uitnemende bijzondere genade, de uitverkorenen in Christus Jezus gegeven, waardoor zij niet alleen kunnen geloven, zo zij willen, maar ook willen, als zij kunnen; Fil. 2:13, God geeft u het willen en het volbrengen.’ Het is echter wel de mens die gelooft, nadat God het geloof gegeven heeft. Daarom spreekt de Bijbel wel over het geloof als een daad die door de mens gedaan wordt. [8]Acta, 474 (Groot-Brittannië) ‘Ten laatste stellen wij dit ook daar bij, dat deze werking Gods om het geloof voort te brengen, niet verhindert, ja maakt, dat de wil meteen zou werken en haar daad voortbrengen, en derhalve, ofschoon de daad des geloofs van God ingestort wordt, dewijl dezelve van den mens geoefend of gedaan wordt, zo wordt ze de mens toegeschreven; Rom. 10:10, Met het hart gelooft men ter gerechtigheid. En 2 Kor. 4:13, lk heb geloofd, daarom heb ik ook gesproken. Het is God [zegt Augustinus, de Persev. lib. 2. cap. 3] niet, die alles in allen gelooft, maar die alles in allen werkt. Het is zeker, dat wij geloven, wanneer wij geloven, maar God maakt, dat wij geloven. Wij werken, maar God werkt in ons het werken.’De Dordtse Leerregels over de uitverkiezingTegen deze donkere achtergrond achtergrond van de geestelijke dood van de mens schittert het wonder van de uitverkiezing! De Dordtse Leerregels verstoppen de uitverkiezing niet, maar spreken er heel pastoraal over (DL I.16 en I.17). Ze moedigen ons aan deze verborgenheid van de genadige, onverdiende verkiezing met eerbied te aanbidden (DL I.18).Termen die in verband met de verkiezing weleens langskomen, zijn supralapsarisme en infralapsarisme. Dit gaat over de volgorde van Gods eeuwige besluiten. Het supralapsarisme leert dat God eerst het besluit van verkiezing en verwerping heeft genomen en vervolgens het besluit over de zondeval. Het voorwerp van de verkiezing is dus de ongevallen mens. Het infralapsarisme leert dat God eerst een besluit nam over de zondeval en daarna besloot een deel van de gevallen mensen te verkiezen tot de zaligheid. Let wel: dit gaat om besluiten in de eeuwigheid, dus het infralapsarisme leert niet dat God pas na de zondeval in de tijd het besluit van de uitverkiezing heeft genomen.Zowel het supralapsarisme als het infralapsarisme hebben aanhangers onder de gereformeerde theologen. De Dordtse Leerregels doen geen expliciete uitspraak hierover, maar uit artikel I.1, I.7 en I.15 is wel duidelijk dat de Dordtse Leerregels het infralapsarisme onderschrijven. De grote meerderheid van de afgevaardigden is dan ook infralapsarist. Eigenlijk is alleen Gomarus een uitgesproken supralapsarist. [9]Robert Letham, ‘Dort and Its Controversies’, Mid-America Journal of Theology 30 (2019), 10-11. Maar de synode wijst het supralapsarisme niet af als ongereformeerd. Men ziet dit niet als een belangrijk verschil in de leer.Hoe moeten we preken over de uitverkiezing?Aangezien de Bijbel over de uitverkiezing spreekt, moet dat in de kerk ook gebeuren, zonder nieuwsgierig de wil van God te onderzoeken (DL I.14). In de Acta van de Dordtse Synode omschrijven de theologen van de Palts wat predikanten de gemeente moeten onderwijzen over uitverkiezing en verwerping en hoe ze dat moeten doen. Over de uitverkiezing moeten ze de gemeente het volgende leren: [10]Licht geparafraseerd uit: Acta, 360-361 (Palts).Dat God, na de zondeval, alle mensen had mogen verdoemen, maar dat niet gedaan heeft. Hij heeft Zijn genade aan de mensen beloofd en om dat te tonen Zijn eniggeboren Zoon tot een Zaligmaker beloofd.Dat God deze Zoon in het gepredikte Woord aanbiedt en alle mensen die het Evangelie horen ernstig gebiedt zich tot Christus te bekeren.Maar dat de mens door de zondeval, vanwege de zonden, zo verdorven is dat hij de prediking van het Evangelie niet kan begrijpen of aannemen, tenzij God hem door Zijn Geest trekt, zijn hart opent als het hart van Lydia en hem de liefde van Christus instort.Dat dus niet alleen het Evangelie een bijzondere gave van God is die niet aan alle volken op dezelfde manier gegeven is (Ps. 147:20, Hand. 16:7), maar dat het geloof ook een bijzondere gave van Gods is (Ef. 2:8, 2 Thess. 3:2).Dat geen mens deze gave kan verdienen, omdat alle mensen zondaren zijn (Rom. 3:23). Een mens kan zich zelfs niet geschikt maken om te geloven of zelfs maar een behoefte hebben aan enig geestelijk goed. De mens is dood in de zonden (Ef. 2:1).Dat God uit louter genade de gave van het geloof geeft aan wie Hij wil (Rom. 9:18).Dat God Zich van eeuwigheid, uit het gevallen menselijk geslacht, bepaalde mensen uitverkoren heeft die Hij door het geloof aan Christus wil geven om zalig gemaakt te worden (Joh. 17:6). Het geloof is dus een vrucht van de verkiezing (Rom. 11:7, Hand. 13:48). De oorzaak van deze verkiezing is Gods welbehagen (Matth. 11:26).Dat deze verkiezing zo vast is, dat hoe zwaar de heiligen ook in zonde vallen, ze niet uit de verkiezing vallen. Het fundament van God staat vast (2 Tim. 2:19).Dat iedere christen van de zekerheid van zijn verkiezing behoort verzekerd te zijn. Het is daarvoor niet nodig (en zelfs verboden en onmogelijk) om in te breken in de verborgen geheimen van de Goddelijke wijsheid om te begrijpen wat er in de hemel aangaande zijn persoon besloten is. Hij moet zich vasthouden aan het geopenbaarde Woord van God, dat leert dat God ons verkoren heeft in Christus (Ef. 1:4). God heeft besloten ons niet anders zalig te maken dan door Christus en gebiedt ons streng dat wij ons bekeren en geloven in de Zaligmaker Die ons voorgesteld is. Wie dit doet, heeft een zeer zeker getuigenis van zijn verkiezing.Dat God op deze en geen andere manier ons de zekerheid van onze verkiezing wil openbaren, zodat wij niet in vleselijke zorgeloosheid vallen, maar met vreze en beven onze zaligheid werken (Fil. 2:12).Dat deze vreze en beven zonder twijfel samengaat met de troost dat God getrouw is en ons niet laat verzoeken boven wat we aankunnen (1 Kor. 10:13). Hij zal het gekrookte riet niet verbreken en het rokende vlas niet uitblussen (Jes. 42:3). Ook de volgende troostrijke sluitredenen van de theologie moeten in het werk worden gesteld in benauwdheden: de uitverkorenen zullen niet verleid worden – ik ben uitverkoren – dus ik zal nooit meer verleid worden. Ook: niemand zal de schapen van Christus uit Zijn hand rukken – ik ben één van de schapen van Christus, want ik ken mijn Herder – ik heb Hem lief, ik geloof in Hem – in Hem zal ik leven, in Hem zal ik sterven – dus ben ik gerust en verheugd in mijn God en zeg ik met Paulus: wie zal mij scheiden van de liefde van Christus?Volg de Bijbel in het spreken over de uitverkiezingWe moeten de uitverkiezing en de leer dat je zelf niets goeds kunt doen voor je zaligheid dus niet verzwijgen, denkend dat mensen dit niet kunnen begrijpen of er wanhopig of lijdelijk van worden. In het vorige hoofdstuk zagen we dat Erasmus ook al tegen Luther zei dat je beter over de uitverkiezing kunt zwijgen en mensen op een andere manier bij Christus moet brengen. Maar Luther repliceert dat Paulus een heel ander voorbeeld geeft:Paulus de Apostel heeft in zijn brief tot de Romeinen, niet ergens in een hoek maar openlijk en voor de ganse wereld vrij met open mond hetzelfde, ja met veel hardere woorden gedisputeerd en uitgeroepen, zeggende: ‘Hij verhardt wie Hij wil.’ En wederom: ‘God wil Zijn toorn bekend maken, etc.’ Rom. 9: 18. Wat is er harder (voor het vlees) dan die reden van Christus: ‘veel geroepen, maar weinig uitverkoren.’ En wederom: ‘Ik weet wie Ik uitverkoren heb.’ Ziet, al deze redenen schijnen zo voor u te zijn, dat men niets zou kunnen voortbrengen, dat schadelijker zou zijn, omdat daardoor, zoals u zegt, de mensen vervallen en storten in wanhoop, haat en in godslastering. [11]Maarten Luther, Servum Arbitrum, dat is ‘De Knechtelijke Wil’ (Middelburg: Stichting De Gihonbron, 2012), 42.We moeten niet wijzer willen zijn dan de Bijbel. De Dordtse Leerregels staan in het spreken over de uitverkiezing volledig in lijn met Luther, zoals we zien in artikel I.14:Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing, naar Gods wijzen raad, door de profeten, Christus Zelf en de apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is, en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook ten huidigen dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot een levendigen troost van Zijn volk. [12]Dordtse Leerregels I.14.Houd vast aan het geopenbaarde Woord van GodAnderzijds moeten we geen zekerheid proberen te krijgen door uit te zoeken of we uitverkoren zijn. De verborgen wil van God kunnen wij nooit weten. Zoals we in punt 9 van de theologen van de Palts lazen, moeten we vasthouden aan het geopenbaarde Woord van God, waarin we leren dat God besloten heeft ons niet anders zalig te maken dan door Christus. Ook hier staat de leer van Dordt op de schouders van de reformatoren. Calvijn benadrukt dat Christus de spiegel is waarin we onze verkiezing moeten en mogen zien. We zagen al hoe hij in zijn prediking omgaat met de verkiezing:Ik zend de mensen in geen geval naar Gods verborgen verkiezing om vandaar hun heil begerig te verwachten, maar ik beveel hen rechtstreeks naar Christus te gaan, in Wie ons het heil is voorgesteld, dat anders in God verborgen zou blijven… Wij moeten allerminst beginnen bij wat God voor de schepping der wereld over ons bepaald heeft maar bij hetgeen ons van Zijn vaderlijke liefde in Christus is geopenbaard en bij hetgeen Christus Zelf ons door het Evangelie dagelijks predikt. [13]Johannes Calvijn, Gods eeuwige predestinatie, vol. VIII, Calvin Opera (Baum, Cunitz, Reuss, 1863), 306; Geciteerd in: J. van Genderen, ‘Calvijns dogmatisch werk’, in Zicht op Calvijn (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1965), 40.Het wonder van de uitverkiezing mag schitteren in de prediking, juist tegen de donkere achtergrond van onze verlorenheid. Alleen genade kan ons redden, door het geloof in Jezus Christus, Die ons aangeboden wordt in het Evangelie. Zo krijgt alleen God de eer van onze verlossing! ‘Als we recht over de uitverkiezing willen spreken, hebben we te spreken over Christus. Acht het groot, dat Christus U aangeboden wordt in de bediening van het Woord.’ [14]C. den Boer, Om ’t eeuwig welbehagen – verhandelingen over de Dordtse Leerregels (Utrecht: Uitgeverij De Banier, 1980), 30.Pareus vat het goed samenDavid Pareus schreef in een brief [15]Acta, 224 (Pareus). aan de Dordtse Synode dat we volgens sommigen niet over de uitverkiezing moeten praten. Ze zeggen dat het genoeg is voor de zaligheid om de hoofdinhoud van het Evangelie te preken: die in de Zoon van God gelooft, heeft het eeuwige leven en die niet gelooft, op die blijft de toorn van God. Maar, zegt Pareus, dan spreken we de Heilige Geest tegen Die in het Evangelie de leer van de uitverkiezing heeft geleerd. Wat God heeft verborgen, moeten we niet onderzoeken, maar wat Hij heeft geopenbaard, mogen we niet negeren of afvallen.Pareus zegt hier wél bij dat we voor de leerlingen en de eenvoudige mensen in de gemeente niet moeten beginnen met de leer van de uitverkiezing, zoals we met andere vakken op school ook eenvoudig beginnen. Maar voor de volwassenen in het geloof en met name de leraren van scholen en kerken is het noodzakelijk dit leerstuk te begrijpen. [16]Acta, 224-225 (Pareus). En uiteindelijk moet het de gemeente ook duidelijk uitgelegd worden, om twee redenen: [17]Acta, 225 (Pareus).Tot eer van God: zodat wij onze zaligheid niet aan onszelf, maar helemaal aan Gods barmhartigheid toeschrijven. Omdat we weten dat de middelen en de oorzaak en hoedanigheden van de zaligheid, en de zaligheid zelf, niet uit ons vernuft, maar alleen uit Gods welbehagen vloeit.Tot onze troost: zodat wij vasthouden dat het geloof, de volharding en onze zaligheid, niet op onze eigen krachten of vrije wil berusten, maar in de eeuwige en onveranderlijke raad van God gefundeerd zijn. En dat we vertrouwen dat dit zeker en onbeweeglijk zal zijn, waardoor we met gedurige gebeden en goede werken onze roeping en verkiezing proberen vast te maken (2 Petr. 1:9).De Dordtse Leerregels over de verwerpingAls de Dordtse Leerregels duidelijk leren dat er een uitverkiezing is, kunnen we er niet omheen dat er ook een niet-verkiezing is. [18]DL 1.15 spreekt over mensen die niet verkoren zijn maar in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan zijn. Ze worden in hun ellende gelaten. In de Acta wordt gesproken over niet-verkiezing: Acta, 349 (Groot-Brittannië); Zie ook: Acta, 633 (Zuid-Holland). ‘Gelijkerwijs God van eeuwigheid niet alle mensen, maar alleen sommigen ten eeuwigen leven verkoren heeft, dat Hij ook alzo van eeuwigheid besloten heeft tot de bovengezegde genade en heerlijkheid enige bijzondere personen niet te verkiezen, of voorbij te gaan, en dezelven aan zichzelven over te laten, en rechtvaardiglijk om der zonden wil te verdoemen tot prijs zijner gerechtigheid. Zulks bewijzen deze plaatsen in de Bijbel; Rom. 9:13; Rom. 9:21-22; 2 Tim. 2:20; 1 Petr. 2:7-8; Judas 1:7-8; etc.’ De niet-verkiezing, het voorbijgaan van God aan mensen, wordt ook wel verwerping genoemd, maar let op dat de Dordtse theologen de verkiezing en verwerping niet op één lijn zetten. Ze omschrijven de uitverkiezing omschreven als een actieve daad van God en de verwerping als een passieve daad, een voorbijgaan. De uitverkiezing is volledig gebaseerd op Gods genade, de niet-verkiezing komt door de zonde van de mens (DL I.5, I.15).De theologen van de Palts roepen ons op heel voorzichtig te zijn om over de verwerping te preken. Predikanten moeten hier alleen over spreken als ze een tekst behandelen die hier expliciet over gaat en anders moeten ze het zelden en sober noemen, zoals we dat ook zien in het voorbeeld van de profeten, apostelen en Christus Zelf. [19]Acta, 361 (Palts). Hoe moeten ze er dan met de gemeente over spreken? Daarvoor krijgen ze de volgende regels mee: [20]Licht geparafraseerd uit: Acta, 361-362 (Palts).Leer de gemeente dat we Gods verborgen wil (waarom de ene mens is uitverkoren en de andere verworpen) niet moeten onderzoeken. We moeten blijven bij de wil van God die in de Bijbel is geopenbaard.Leer de gemeente dat als er over de verworpenen wordt gesproken wordt, wij God moeten danken Die ons, die in dezelfde zonden als de verworpenen leefden, naar Zijn barmhartigheid door Christus daaruit heeft getrokken. Zo roemt David in Psalm 100 de genade van God, dat Hij ons heeft gemaakt tot schapen van Zijn weide. En Paulus roemt in Efeze 1 de genade van God waardoor Hij ons in Christus uitverkoren heeft. Allebei zijn ze weinig bezig met de verworpenen, maar veel meer met de dankbaarheid die de uitverkorenen God verschuldigd zijn.Leer de gemeente dat we moeten begrijpen dat God nooit van onrechtvaardigheid beschuldigd mag worden omdat Hij velen verwerpt. Want God verdoemt niemand om een andere reden dan om zijn zonden. Dat Hij niet alle zondaars verwerpt en verdoemt, maar sommigen verkiest en sommigen verwerpt, dat doet Hij opdat Hij in de uitverkorenen Zijn barmhartigheid en in de verworpenen Zijn gerechtigheid kan betonen (Rom. 9:22-23). Hier is geen sprake van ongerechtigheid van God, want de verdoemden ontvangen de straf die ze verdienen. Het is Gods vrijmacht, zoals een pottenbakker de vrije beschikking heeft over het leem (Rom. 9:21, Matth. 20:15).De Dordtse Leerregels nemen de menselijke verantwoordelijkheid niet wegWe kunnen niet anders dan buigen voor de almacht van God, in het besef dat wie door het geloof mag weten uitverkoren te zijn, geen haar beter is dan mensen die niet geloven en die, als ze dat volhouden tot hun dood, dus niet uitverkoren zijn. Let wel op hoe de Dordtse Leerregels met dit thema van uitverkiezing en verwerping omgaan. Er staat in artikel I.15 dat ‘sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan’ [21]Dordtse Leerregels I.15. zijn, zodat niemand zal denken dat God heel beperkt is geweest in Zijn uitverkiezing en het misschien wel onmogelijk is om ooit met God verzoend te worden. [22]Boer, Om ’t eeuwig welbehagen, 74-75. ‘Maar al zullen er velen zijn, die op de brede weg wandelen en eeuwig verloren gaan, toch spreken de Dordtse Leerregels over “sommigen, die niet verkoren zijn of in Gods eeuwige verkiezing voorbij zijn gegaan”, opdat toch maar niemand oordelen zou, dat God in Zijn verkiezende liefde zo beperkt te werk is gegaan, dat het voor hem wel gans en al onmogelijk is om er ooit te komen.’We zien opnieuw dat de Dordtse vaderen ons waarschuwen niet in te breken in de verborgen geheimen van God. Ze moedigen ons telkens weer aan vast te houden aan het geopenbaarde Woord van God, dat leert dat God heeft besloten ons niet anders zalig te maken dan door Christus en ons streng gebiedt dat wij ons bekeren en geloven in de Zaligmaker Die Hij ons aanbiedt.Ondanks dat de Dordtse Synode een verwerping, soms ook niet-verkiezing genoemd, leerde, was men er heel duidelijk over dat God niet de Auteur is van de zonde. Mensen zondigen vrijwillig [23]Acta, 768 (Nederlandse Professoren). ‘En derhalve, zo worden daar geen zonden bedreven, uit kracht des Goddelijken besluits, maar alleen uit het gebrek van het schepsel, hetwelk vrijwillig is afwijkende; want gelijk God de zonden niet werkt, maar willens, wijselijk en rechtvaardiglijk dezelve toelaat en regeert, alzo heeft Hij ook besloten dezelve niet te werken, maar toe te laten en te regeren; Jakob. 1:13,14; en 1 Joh. 1:5; Hand. 15:18; en Ef. 1:11.’ en worden daar niet door Gods besluit toe gedwongen [24]Acta, 377 (Zwitserland). ‘Maar dat God iemand tot zondigen zou dwingen, of een auteur van de zonde zou zijn, dat is ons een gruwel. Want onze God heeft geen vermaak in enige ongerechtigheid, en Hij haat allen die ongerechtigheid doen.’ Mensen gaan uiteindelijk verloren door eigen schuld, door ongeloof dat ze zelf hebben gewild. [25]Acta, 351 (Groot-Brittannië). ‘De niet-gepredestineerde vergaat door zelfgewilde ongelovigheid, die niet gedwongen is.’ Die verantwoordelijkheid en de oproep, ja het bevel om wél te geloven, moet duidelijk aan het hart van ieder mens worden gelegd. Over dat aanbod van genade spreken de Dordtse Leerregels ook heel helder. Voetnoten (25) Tagged:Dordtse LeerregelsUitverkiezingVrije wil Vorige De Dordtse Synode en de Dordtse Leerregels Volgende Het aanbod van genade in de Dordtse Leerregels